Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
en ontvangen. Ook aan de door [A] aan [geïntimeerde] gezonden email die hiervoor onder 2.10 is vermeld, kan een dergelijke aanwijzing niet worden ontleend. Wel valt een dergelijke aanwijzing te ontlenen aan de email van 22 juni 2010 (zie 2.7) die [A] aan [geïntimeerde] heeft gezonden en waarin deze bewoordingen tussen haakjes zijn opgenomen. Nu niet was gebleken dat [geïntimeerde] toen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt tegen een en ander, heeft de kantonrechter terecht aan die email het bewijsvermoeden ontleend dat [geïntimeerde] met deze nadere voorwaarde had ingestemd. [geïntimeerde] is daarom ook terecht toegelaten tegen dat bewijsvermoeden tegenbewijs te leveren gelet op zijn stelling in eerste aanleg, zoals hij in hoger beroep heeft herhaald, dat hij dit aanbod van [A] níet heeft aanvaard en dat daardoor op dit punt geen overeenkomst tot stand is gekomen. Hij heeft in dat verband immers gesteld dat hij zich met [A] heeft verstaan over die email en dat deze hem zou hebben gezegd dat aan de bewuste woorden “gefactureerd en ontvangen” geen betekenis toekwam, maar dat het ging om omzet die in de “pipeline” zat. [geïntimeerde] is door de kantonrechter als getuige onder ede gehoord en heeft daar onder meer het volgende verklaard:
ontvangenbedragen. In zoverre is [geïntimeerde] dan ook geslaagd in dit tegenbewijs.