ECLI:NL:GHAMS:2013:944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.065.089-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake deskundigenbericht in civiele procedure over schildertechnieken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een hoger beroep na een tussenarrest van 17 juli 2012. De appellante, een vennootschap naar Duits recht, heeft een geschil met meerdere geïntimeerden, waaronder een vennootschap onder firma en haar vennoten. Het hof heeft eerder prof. Carel Blotkamp als deskundige benoemd om te onderzoeken of het pasteus schilderen met olieverf, zoals uitgevoerd door een van de geïntimeerden, als normaal gebruik kan worden aangemerkt. De deskundige heeft zijn bevindingen gepresenteerd, waarin hij concludeert dat de schildertechniek van de geïntimeerde niet als normaal kan worden beschouwd, maar dat hij in zijn carrière slechts twee keer een vergelijkbaar ongewenst effect heeft gezien.

De appellante heeft echter twijfels geuit over de onafhankelijkheid van de deskundige en heeft betoogd dat deze niet over de benodigde materiaalkennis beschikt. Het hof heeft deze bezwaren afgewezen, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn voor partijdigheid en omdat specifieke materiaalkennis niet noodzakelijk is voor de beantwoording van de gestelde vraag. Het hof heeft de deskundige verzocht om alsnog te reageren op de inhoud van de brieven van de partijen en op de bezwaren die door de appellante zijn geuit in haar memorie na deskundigenbericht.

Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een nader deskundigenbericht en heeft bepaald dat partijen de gelegenheid krijgen om op dit rapport te reageren. De beslissing van het hof houdt in dat de deskundige zijn visie moet geven op de argumenten van beide partijen en dat de zaak op 7 mei 2013 opnieuw zal worden behandeld. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenbericht is ontvangen en beoordeeld.

Uitspraak

zaaknummer 200.065.089/01
26 maart 2013
(I AOF)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vennootschap naar Duits recht
[appellante],
gevestigd te [plaats], [plaats],
APPELLANTE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
advocaat:
mr. W.A.M. Rupertte Rotterdam,
t e g e n
1. [geïntimeerde sub 1],
2. De vennootschap onder firma [geïntimeerde sub 2] V.O.F.
en haar vennoten
3. [Vennoot A] voornoemd en
4. [Vennoot B],
wonende onderscheidelijk gevestigd te [plaats], [gemeente],
GEÏNTIMEERDEN in de hoofdzaak,
EISERS in het incident,
advocaat:
mr. M.C. Schepelte Den Haag.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden]genoemd. Geïntimeerde sub 1 zal worden aangeduid als [geïntimeerde sub 1]
1.1.
Voor het procesverloop tot 17 juli 2012 verwijst het hof naar het op die datum in deze zaak uitgesproken tussenarrest.
1.2.
Op 26 september 2012 is het bij dat tussenarrest gelaste deskundigenbericht ontvangen. Partijen hebben vervolgens een memorie na deskundigenbericht genomen. [geïntimeerden] hebben bij die gelegenheid hun eis vermeerderd c.q. een voorlopige voorziening gevorderd.
1.3.
Daarna is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest van 17 juli 2012 heeft het hof prof. Carel Blotkamp als deskundige benoemd en hem de vraag voorgelegd of pasteus schilderen met olieverf op de manier zoals dat door [geïntimeerde sub 1] werd gedaan, in de periode 1991-1995 als normaal gebruik van de verf kan worden aangemerkt. Het hof heeft de deskundige verzocht zijn antwoord zo veel mogelijk te motiveren.
2.2.
De deskundige heeft in zijn rapport allereerst nader inzicht gegeven in (de omvang van) zijn expertise, vervolgens een korte uiteenzetting gegeven over pasteus verfgebruik in het verleden en ten slotte beschouwingen gewijd aan pasteus schilderen in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hij heeft zijn betogen geïllustreerd met voorbeelden. De deskundige komt tot de conclusie dat de gestelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Aan zijn conclusie heeft hij toegevoegd dat hij in zijn bestaan als professioneel kunstkijker slechts tweemaal een werk heeft gezien waarbij duidelijk een ongewild effect van pasteus schilderen optrad, maar dat dit duidelijk verschijnselen van andere orde betrof dan het verschijnsel dat is opgetreden in de schilderijen van [geïntimeerde sub 1] Dat verschijnsel heeft hij niet eerder gezien en acht hij zeker niet een normaal gevolg van de door [geïntimeerde sub 1] gehanteerde wijze van verf aanbrengen.
2.3.
[geïntimeerden] hebben laten weten zich in het deskundigenbericht te kunnen vinden en benoeming van een tweede deskundige in verband met de tweede vraag in het tussenarrest van 27 december 2011 niet meer nodig te achten na de uitlating van prof. Blotkamp.
2.4.
[appellante] heeft wederom twijfels geuit aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige. Het hof heeft echter geen aanleiding aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige te twijfelen. Concrete aanwijzingen dienaangaande zijn door [appellante] niet verstrekt. [appellante] meent dat sprake is van schijn van partijdigheid omdat de deskundige in de periode 11 maart 2005 – 18 juli 2005 een brede verzameling schilderijen heeft samengesteld voor het Stedelijk Museum in Amsterdam, waar in die periode minstens een schilderij van [geïntimeerde sub 1] tot de verzameling behoorde en[A] toen restaurator was. [appellante] acht onwaarschijnlijk dat de deskundige de schilderijen van [geïntimeerde sub 1] niet kent dan wel van het onderhavige druipproces niet had vernomen. Ook als juist is dat de deskundige in 2005 enige tijd op het professionele vlak met[A] te maken heeft gehad, acht het hof dit onvoldoende om thans schijn van partijdigheid op te baseren. Voor het overige zijn de uitlatingen van [appellante] slechts speculatief.
2.5.
[appellante] heeft wederom aan de orde gesteld dat de deskundige niet over materiaalkennis beschikt. Het hof heeft op dit punt reeds in het tussenarrest van 17 juli 2012 zijn oordeel gegeven. Voor de beantwoording van de vraag naar het normaal gebruik heeft het hof specifieke (technische) materiaalkennis niet nodig geacht.
2.6.
[appellante] heeft vervolgens op het wettelijk vereiste van art. 198 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gewezen, inhoudende dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat uit het schriftelijke bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Ook heeft zij gewezen op artikel 4.12 van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken. [appellante] heeft vermeld dat zij bij brief van 20 juli 2012 de deskundige onder meer heeft verzocht om een conceptrapport zodat zij zo nodig nog vragen kon stellen en opmerkingen kon maken, maar dat zij hierop niet heeft vernomen. Zij heeft voorts vermeld dat partijen nog eigenstandig richting de deskundige hebben gereageerd, [geïntimeerde sub 1] bij brief van 16 augustus 2012 en zijzelf – in reactie op deze brief – bij brief van 13 september 2012, maar dat de deskundige niet op de inhoud van deze brieven heeft gereageerd. Zij meent dat nu de deskundige de gedragscode niet in acht heeft genomen en ook overigens niet aan de wettelijke vereisten voor de totstandkoming van een deskundigenbericht heeft voldaan, de door hem getrokken conclusie geen leidraad kan zijn bij de verdere beoordeling van het geschil.
2.7.
Gelet op het bepaalde in art. 198 lid 2 Rv, zal het hof de deskundige verzoeken alsnog (expliciet) te reageren op de inhoud van de - overigens wel in het deskundigenbericht genoemde - brieven van [geïntimeerde sub 1] en [appellante] van 16 augustus 2012 en 13 september 2012 en op de door [appellante] in haar memorie van na deskundigenbericht aangevoerde (hierna te vermelden) inhoudelijke bezwaren tegen het deskundigenbericht. (Indien de deskundige niet meer over genoemde brieven beschikt wordt hem verzocht een afschrift bij partijen op te vragen; tevens wordt hem verzocht een afschrift aan het nadere deskundigenbericht te hechten.) Aan de door [appellante] vermelde gedragscode komt in deze zaak geen zelfstandige betekenis toe.
2.8.
In haar memorie heeft [appellante] een aantal bezwaren opgeworpen tegen de inhoud van het deskundigenbericht. Over het gebrek aan materiaalkennis is hierboven al gesproken. [appellante] heeft echter ook aangevoerd dat de werkwijze van de door de deskundige aangehaalde (categorieën) schilders niet vergelijkbaar is met de werkwijze van [geïntimeerde sub 1] De deskundige zal worden verzocht zijn visie te geven over deze opmerkingen van [appellante] (vervat in haar memorie na deskundigenbericht onder 23-31). Het verwijt dat de deskundige zich geen rekenschap heeft gegeven van bijvoorbeeld de kleurtoon en overige omstandigheden die relevant zijn voor de droging (memorie na deskundigenbericht onder 34) verwerpt het hof. Deze aspecten gaan het bereik van de onderhavige vraag te buiten.
2.9.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor nader deskundigenbericht. Partijen zullen de gelegenheid krijgen op het nader deskundigenbericht te reageren.
2.10.
[geïntimeerde sub 1] heeft in zijn memorie na deskundigenbericht (onder 8) een aantal voorstellen gedaan voor deskundigen ter beantwoording van de tweede vraag, voor zover het hof zich nog niet voldoende voorgelicht zou achten. [appellante] wordt om proceseconomische redenen verzocht bij de te nemen nadere memorie tevens te reageren op de voorstellen van [geïntimeerde sub 1]
2.11.
Ten slotte heeft [geïntimeerde sub 1] bij wege van vermeerdering van eis c.q. verzoek voorlopige voorziening betaling van een voorschot op de schadevergoeding gevorderd waar hij in dit geding aanspraak op maakt. [appellante] heeft hier nog niet op kunnen reageren. Zij zal dit bij de te nemen nadere memorie eveneens kunnen doen. Het hof merkt in dit verband nog het volgende op. Voor zover het gaat om een wijziging van eis als bedoeld in art. 130 jo. 353 lid 1 Rv zal – los van de vraag in hoeverre wijziging van eis in dit stadium van het geding mogelijk is - toewijzing daarvan in ieder geval niet aan de orde kunnen komen voordat over de aansprakelijkheid is beslist. [geïntimeerde sub 1] heeft echter kennelijk tevens beoogd een incidentele vordering als bedoeld in art. 223 Rv in te stellen. Het hof zal de vordering in zoverre ook als een incidentele vordering behandelen. Dat betekent dat, nadat [appellante] op de incidentele vordering heeft geantwoord (waarbij de te nemen memorie derhalve tevens als memorie van antwoord in het incident kan dienen), een uitspraak in het incident zal worden gedaan.

3.Beslissing

Het hof:
verzoekt de deskundige in een nader bericht zijn visie kenbaar te maken op de argumenten van partijen zoals verwoord in hun brieven van respectievelijk van 16 augustus 2012 ([geïntimeerde sub 1]) en 13 september 2012 ([appellante]) en op de door [appellante] in haar memorie van deskundigenbericht onder 23-31 aangevoerde bezwaren tegen de inhoud van het deskundigenbericht;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest en de beide memories na deskundigenbericht aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend nader bericht zal inleveren ter griffie van het hof voor 7 mei 2013;
verwijst de zaak naar de rol van 7 mei 2013 voor nader deskundigenbericht;
bepaalt dat partijen vier weken na laatstgenoemde datum zich bij nadere memorie kunnen uitlaten, waarbij de memorie van [appellante] tevens als memorie van antwoord in het incident kan dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.M.M. Tillema en A.L.M. Keirse en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2012 door de rolraadsheer.