ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3734

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.036.383-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst zeiljacht en wezenlijke gebreken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [ appellant ] tegen de vonnissen van de rechtbank Alkmaar, die betrekking hebben op een koopovereenkomst van een zeiljacht. De appellant stelt dat het zeiljacht wezenlijke gebreken vertoont die niet aan de koopovereenkomst voldoen, en vordert ontbinding van de overeenkomst op basis van bedrog en dwaling. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de appellant niet ontvankelijk is in zijn vordering voor bepaalde vonnissen en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. Het hof heeft de grieven van de appellant gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat er nader bewijs moet worden geleverd over de kennis van de geïntimeerden met betrekking tot de gebreken van het zeiljacht. Het hof heeft de appellant toegelaten tot bewijslevering en de verdere beslissing aangehouden. De zaak draait om de uitleg van de koopovereenkomst en de vraag of de geïntimeerden op de hoogte waren van de gebreken die een gevaar opleveren voor de veiligheid van het zeiljacht. De uitspraak van het hof zal bepalend zijn voor de verdere rechtspositie van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.036.383/01
zaaknummer rechtbank: 82877 / HA ZA 05-845 (Noord-Holland)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 februari 2013
inzake
[ APPELLANT ],
wonend te [ woonplaats ],
advocaat: mr. M.J. van Dam te Rotterdam,
APPELLANT,
tegen
1. [ GEINTIMEERDE sub 1],
wonend te [ woonplaats] ( [land]), en
2. [ GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
wonend te [ woonplaats ] ([ land]),
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
3. [ GEÏNTIMEERDE sub 3 ],
wonend te [ woonplaats ] ( [land]),
advocaat: onttrokken (voorheen: mr. A. van Hees),
4. de vennootschap onder firma
[ GEÏNTIMEERDE sub 4 ],
gevestigd te [ plaatsnaam ], en
5. [GEÏNTIMEERDE sub 5 ],
wonend te [ woonplaats ],
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN.
Appellant wordt hierna [ appellant ] genoemd. Geïntimeerden worden gezamenlijk als [ geïntimeerden ] aangeduid, terwijl geïntimeerden sub 1 en 2 tezamen [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] (in enkelvoud) worden genoemd en geïntimeerde sub 3 als [ geïntimeerden sub 3 ] en geïntimeerden sub 4 en 5 als respectievelijk [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] worden aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 27 april 2009 is [ appellant ] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Alkmaar van 11 janu¬a¬ri 2006, 5 juli 2006, 14 maart 2007, 9 januari 2008 en 28 januari 2009 in deze zaak onder zaaknummer/rolnum¬mer 82877/HA ZA 05-845 gewezen tussen [ appellant ] als eiser en [ geïntimeerden ] (alsmede twee andere, niet in hoger beroep betrokken partijen) als gedaagden.
[ appellant ] heeft bij memorie zestien grieven geformuleerd, bewijs aangeboden, zijn eis gewijzigd en geconcludeerd, kort gezegd dat het hof bij arrest, uitvoer¬baar bij voorraad, de vonnissen waarvan beroep zal vernie¬tigen en, opnieuw recht doende,
primair
1. voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst van 25 augustus 2004/3 septem¬ber 2004 tussen [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] en [ appellant ] is ontbonden door middel van buitengerechte¬lijke ontbinding door [ appellant ] althans die overeenkomst zal ontbinden, althans zal vernietigen wegens bedrog althans zal vernietigen wegens dwaling,
2. [ geïntimeerden ] hoofdelijk zal veroordelen aan [ appellant ] een bedrag van € 168.000,= te betalen, met wettelijke rente,
3. [ geïntimeerden ] hoofdelijk zal veroordelen aan [ appellant ] een bedrag van € 54.029,18 te betalen, met wettelijke rente,
subsidiair (te weten voor het geval dat geen ontbinding dan wel vernietiging van bedoelde overeenkomst wordt uitgesproken)
4. [ geïntimeerden ] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [ appellant ] van de waardevermindering van het jacht ten bedrage van € 168.000,= alsmede van de liggelden en verzekeringskosten tot aan de verkoop ten bedrage van € 54.029,18, met wettelijke rente,
zowel primair als subsidiair
5. [ geïntimeerden ] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [ appellant ] van een bedrag van € 3.600,= aan buitengerechtelijke kosten alsmede de nog nader te bepalen door inschakeling van expert [ X ] gemaakte kosten, met wettelijke rente,
6. de overeenkomst tussen [ appellant ] en [ geïntimeerden sub 4 ] zal ontbinden en [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] – voor zover dat niet reeds op grond van het onder 3 gevorderde wordt toegewezen – hoofdelijk zal veroordelen aan [ appellant ] terug te betalen € 1.685,75, met wettelijke rente,
7. [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] zal veroordelen tot terugbetaling aan [ appellant ] van het op grond van het (eind)vonnis waarvan beroep betaalde bedrag aan proces¬kosten van € 7.100,=, met wettelijke rente,
8. [ geïntimeerden sub 3 ] zal veroordelen tot terugbetaling aan [ appellant ] van van het op grond van het (eind)vonnis waarvan beroep betaalde bedrag aan proces¬kosten van € 7.100,=, met wettelijke rente,
9. [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] zal veroordelen tot terugbetaling aan [ appellant ] van het op grond van het (eind)vonnis waarvan beroep betaalde bedrag aan proces¬kosten van € 10.584,=, met wettelijke rente,
alles – naar het hof begrijpt – zowel primair als subsidiair met hoofdelijke veroor¬deling van [ geïntimeerden ] in de kosten van beide instanties.
[ geïntimeerden sub 4 en 5 ] hebben bij memorie de grieven van [ appellant ], met name de grieven 11 tot en met 16, bestreden en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ appellant ] in de kosten van het hoger beroep.
[ geïntimeerden sub 1 en 2 ] heeft bij memorie de grieven van [ appellant ] bestreden en geconcludeerd dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ appellant ] in de kosten van het hoger beroep.
Ter zitting van het hof van 8 november 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [ appellant ] door zijn voornoemde advocaat, [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] door mr. M.P.H. Sanders en mr. E.S. Wagner, beiden advocaat te Amsterdam, en [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] door mr. O.B. Zwijnenberg, advocaat te Rotterdam; al deze advocaten hebben daarbij pleitnotities in het geding ge¬bracht.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instan¬ties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 14 maart 2007 onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 [ appellant ] heeft geen grieven gericht tegen de bestreden vonnissen van 11 januari 2006, 5 juli 2006 en 9 januari 2008, zodat hij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering in hoger beroep voor zover deze tegen deze vonnissen is gericht.
3.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Inzet van het onderhavige geschil is een zeiljacht, voorheen genaamd '[E]' en door [ appellant ] gedoopt '[W]', van het merk en type Contest 46 (verder: het zeiljacht). Het zeiljacht is in 1989 gebouwd. Op 11 juli 1998 heeft [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] het zeiljacht gekocht van de toenmalige eigenaar, [ Y ]. In november 1998 heeft [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] de spiegel van het zeiljacht laten aanpassen en de romp van het zeiljacht laten schilderen of spuiten.
(ii) Op 3 september en 25 augustus 2004 hebben [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] respectievelijk [ appellant ] een op schrift gestelde overeenkomst (verder: de koopovereenkomst) ondertekend inzake de koop en verkoop van het zeiljacht tegen een een koopsom van € 270.000,=, waarvan [ appellant ] ten tijde van de ondertekening een bedrag van € 40.500,= heeft aanbetaald. Het restant van de koopsom, te weten € 229.500,=, diende ingevolge section 2.2 van de koopovereenkomst uiterlijk op 15 oktober 2004 te zijn voldaan. Partijen zijn hierbij overeengekomen dat de koopsom diende te worden voldaan door middel van storting op een zogenoemde 'escrow account' ten name van [Stichting]. (verder: de Stichting).
(iii) De koopovereenkomst luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
"DELIVERY
Section 3.1.
The vessel shall be delivered ready for operation, together with all of the equipment and accessories in the condition in which the vessel was seen and inspected in Marseille by, or on behalf of, the purchaser.
(...)
INSPECTIONS
Section 4.1.
Buyer is entitled within 60 days of signing this agreement to have the vessel (brought ashore and) appraised for his own account exclusively by an appraisal agency of his choice which is recognized as such by Hiswa Vereniging and which has committed itself to carry out appraisals in accordance with the regulations referred to in section 4.2.
If the buyer opts for appraisal, the seller (or his yacht broker) shall provide the surveyor with a copy of this agreement including sales documentation immediately following acceptance of the appraisal assignment by the surveyor designated by the buyer.
Section 4.2.
The procedure followed by the surveyor and the regulation of any defect discovered by him shall conform with the Hiswa Surveyors-agreement which regulations are considered to be an inseparable part of this agreement.
Section 4.3.
If the surveyor, during the appraisal carried out in accordance with article 4.2., discovers fundamental defects for which no reservations have been made, the seller is free to decide either:
a. to have the fundamental defects discovered by the surveyor during its appraisal remedied to the surveyor's satisfaction in a skilled manner and within reasonable time
or
b. to have parties deduct the repair costs to be set by the surveyor from the agreed purchase price of the vessel.
Section 4.4.
If the costs of the repair work referred to in article 4.3. exceed 10% of the agreed purchase price, or in the event the surveyor declares the vessel unfit, both buyer and seller have the right to dissolve the agreement. If buyer or seller exercise the aforementioned right, the buyer is immediately refunded his prepayment as stated in section 2.1., under the condition that the buyer has paid all costs of (bringing ashore and) appraisal and any direct expenses incurred by the agent in order to realize the (bringing ashore and) appraisal.
Section 4.5.
The surveyor shall indicate a sum to be deducted from the purchase price in the event that the repair work as referred to in section 4.3. results in a complete or partial remedying of the defects.
Section 4.6.
After the appraisal as referred to in section 4.2., followed by possible repair work and deduction of costs as referred to in section 4.3., the vessel is deemed to possess the properties which may be expected by the buyer on the basis of this agreement.
Section 4.7.
In the event that the buyer has not made use of his right of appraisal within 60 working days of the signing of this agreement, or if he has explicitly waived this right, he is deemed to have explicitly accepted the vessel in the condition as referred to in section 3.1. and is not entitled to lodge any claims concerning (possible) hidden defects."
(iv) Op 26 en 27 september 2004 heeft [appellant sub 5] het zeiljacht ter uitvoering van de door [ appellant ] aan [ geïntimeerden sub 4 ] gegeven opdracht onderzocht. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een op schrift gesteld rapport van [ geïntimeerden sub 4 ] van die datum (verder: het rapport [S]).
(v) Naar aanleiding van het rapport [S] zijn partijen een korting op de koopsom van € 2.000,- overeengekomen.
(vi) Op 1 oktober 2004 heeft [ appellant ] een bedrag van € 227.500,= overgemaakt naar de Escrow-rekening van de Stichting.
(vii) Op 21 oktober 2004 is het zeiljacht op naam van [ appellant ] gesteld.
(viii) Op of omstreeks 23 oktober 2004 heeft de Stichting de aanbetaling en de restant-koopsom minus commissie en kosten en een bedrag van € 1.000,= ter zake van ontbrekende roerende zaken aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] doorbetaald.
(ix) In opdracht van [ appellant ] heeft ing. [ X ] – werkzaam bij [ Z ]. – het zeiljacht op 8 en 22 februari 2005 onderzocht. Van de bevindingen daarvan heeft [ X ] verslag gedaan in een op schrift gesteld rapport van 27 mei 2005 (verder: het rapport [ X ]).
(x) Bij brief van 25 februari 2005 aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] heeft de raadsman van [ appellant ] de koopovereenkomst ontbonden.
3.3 [ appellant ] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd en voor zover thans relevant, primair dat de rechtbank voor recht verklaart dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbon¬den althans die koopovereenkomst ontbindt althans vernietigt wegens bedrog althans dwaling, [ geïntimeerden ] hoofdelijk veroordeelt aan [ appellant ] € 268.000,= te betalen alsmede € 18.799,42 te betalen ter zake van kosten in verband met de aankoop van het zeiljacht, subsidiair (voor het geval dat geen ontbinding of vernietiging wordt uitgesproken) dat de recht¬bank [ geïntimeerden ] hoofdelijk veroordeelt aan [ appellant ] te betalen de kosten gemoeid met reparatie van het zeiljacht ter zake van de (oorlogs)schade alsmede gemoeid met de waardever¬mindering van het zeiljacht, met liggelden en verzekerings¬kosten alsmede met (de nader omschreven) gebreken, op te maken bij staat, en [ geïntimeerden ] veroordeelt aan [ appellant ] een aantal (nader omschreven) roerende zaken te leveren op straffe van verbeurte van een dwangsom, en primair en subsidiair [ geïntimeerden ] hoofdelijk veroordeelt aan [ appellant ] € 3.600,= te betalen ter zake van buitengerechtelijke kosten alsmede de nog nader te bepalen kosten van [ X ], en voorts de overeen¬komst tussen [ appellant ] en [ geïntimeerden sub 4 ] ontbindt en [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] hoofdelijk veroordeelt aan [ appellant ] terug te betalen € 1.685,75, alles met hoofdelijke veroordeling van [ geïntimeerden ] in de proceskosten.
3.4 [ appellant ] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat ten aanzien van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] geldt dat uit het rapport [ X ] blijkt dat het zeiljacht is behept met wezenlijke gebreken – te weten extensieve oorlogsschade – en daarom niet beantwoordt aan de koopovereenkomst, zodat [ appellant ] recht had en heeft op ontbin¬ding daarvan en op schadevergoeding. Daarnaast is sprake van bedrog althans (wederzijdse) dwaling omdat [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] moet hebben geweten dat het zeiljacht oorlogsschade had, wat ook geldt voor [ geïntimeerden sub 3 ] wiens kennis aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] moet worden toegerekend, zodat de koopovereenkomst kan worden vernietigd met vergoeding van de schade. Als van vernietiging of ontbin¬ding geen sprake kon en kan zijn, heeft [ appellant ] subsidiair op grond van de koopovereenkomst recht en belang te vorderen dat het zeiljacht wordt gerepareerd met vergoeding van de schade door [ geïntimeerden sub 1 en 2 ]. Voorts heeft [ appellant ] ten aanzien van [ geïntimeerden sub 3 ] gesteld, kort gezegd, dat deze opzettelijke en onjuiste mededelingen heeft gedaan omtrent de juiste staat van het zeiljacht en de oorlogsschade opzettelijk heeft verzwegen, waardoor hij (in privé) onrechtmatig heeft gehandeld en de als gevolg daarvan door [ appellant ] geleden schade dient te vergoe¬den. Ten slotte heeft [ appellant ] ten aanzien van [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] gesteld, kort gezegd, dat [ geïntimeerden sub 4 ] de extensieve oorlogsschade aan het zeiljacht aan hem had moeten rapporteren alsmede een aantal andere wezenlijke gebreken, zodat [ geïntimeerden sub 4 ] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de aankoopexpertise, wat ontbinding van die overeenkomst alsmede schadevergoeding door [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] rechtvaardigt.
3.5 [ geïntimeerden ] hebben verweer gevoerd.
3.6 De rechtbank heeft, voor zover thans nog relevant, bij haar (tussen)vonnis van 14 maart 2007 overwo¬gen, kort samengevat, dat, wat de relatie van [ appellant ] tot [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] betreft, op hem als koper een onderzoeksplicht rustte waaromtrent de koopovereenkomst bepalingen bevat die aldus moeten worden uitgelegd dat alleen die gebreken die vóór ommekomst van de 60 dagen-termijn als bedoeld in section 4.7 in het kader van door [ appellant ] ingesteld onderzoek aan het licht zijn getreden, kunnen leiden tot aanpassing van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, maar dat het rapport [ X ], waarop [ appellant ] zich in dit verband beroept, dateert van ver na het verstrijken van die termijn. De regel dat alleen die gebreken die vóór ommekomst van de 60 dagen-termijn aan het licht zijn getreden, kunnen leiden tot aanpas¬sing, geldt tenzij komt vast te staan dat [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] wist dat het zeiljacht was behept met niet eenvoudig te ontdekken gebreken die qua aard en omvang zo ernstig waren dat een normaal gebruik van het zeiljacht leidt tot een voor het schip en zijn bemanning gevaarlijke situatie, waarbij heeft te gelden dat enige wetenschap van [ geïntimeerden sub 3 ] – die immers als scheepsmakelaar voor [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] optrad – ter zake aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] moet worden toegerekend. Een en ander geldt zowel voor zover de vordering van [ appellant ] is gebaseerd op een tekortkoming als voor zover deze is gebaseerd op dwaling. Niet alleen in het kader van deze rechtsgronden maar ook voor zover [ appellant ] een beroep op bedrog heeft gedaan, is nader feitelijk onderzoek (door middel van een deskundigenbericht en voor het overige door middel van getuigen) nodig, waarbij de bewijslast op [ appellant ] rust. Wat de relatie van [ appellant ] tot [ geïntimeerden sub 3 ] betreft geldt dat deze naar Frans recht moet worden beoordeeld, waaromtrent vragen aan het Interna¬tionaal Juridisch Instituut (verder: IJI) zullen worden voorgelegd. Met betrekking tot de relatie van [ appellant ] tot [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] geldt dat, nu [ appellant ] nog geen eigenaar was, hij moest begrijpen dat de keuring slechts visueel en niet destructief kon zijn en dat het ging om gebreken niet voortkomend uit normaal onderhoud of slijtage en om de vraag of [ geïntimeerden sub 4 ] deze bij visuele inspectie had behoren te ontdekken, een en ander naar de maatstaf van een redelijk bekwaam en redelijk handelend expert, in welk verband eveneens een deskundigenbericht aangewezen is, waarbij ook hier de bewijslast op [ appellant ] rust, aldus (nog steeds) de rechtbank. Nadat de rechtbank bij (tussen)vonnis van 9 januari 2008 met name de aan het IJI en de te benoemen deskundigen voor te leggen vragen had geformuleerd, heeft de rechtbank – nadat het advies van het IJI van 4 maart 2008 en de deskundigen¬berich¬ten van Beekman Expertise van 26 mei 2008 waren uitge¬bracht - bij (eind)vonnis van 28 januari 2009 overwogen dat in de verhou¬ding tussen [ appellant ] enerzijds en [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] en [ geïntimeerden sub 3 ] ander¬zijds voor gegrondbevinding van een van de door [ appellant ] aangevoerde grondslagen allereerst moet komen vast te staan dat sprake is van wezenlijke gebreken aan het zeiljacht, bestaande uit extensieve oorlogsschade, die qua aard en omvang zo ernstig waren dat een normaal gebruik van het zeiljacht leidt tot een voor het schip en zijn bemanning gevaarlijke situatie, waartoe de rapportage van de deskundige onvoldoende is, zodat de vordering van [ appellant ] tegen [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] en [ geïntimeerden sub 3 ] reeds hierop afstuit. Met betrekking tot de verhouding tussen [ appellant ] enerzijds en [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] ander¬zijds heeft de rechtbank overwogen dat het rapport van de deskundige moet worden beoordeeld in het licht van de door [appellant sub 5] in het rapport [S] aangebrachte beperkingen, dat op [ geïntimeerden sub 4 ] bij keuring een inspannings- en geen resultaatsver¬plichting rustte en dat in het licht daarvan [ appellant ] met het uitgebrachte deskundigenrapport niet geslaagd is in het op hem rustende bewijs, zodat ook de vordering van [ appellant ] jegens [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] niet voor toewijzing in aanmerking komt. Op grond van een en ander heeft de rechtbank de vordering van [ appellant ] afge¬wezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
3.7 Het hof zal de grieven, die zich daartoe lenen, zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
3.8 [ appellant ] richt zich allereerst tegen de uitleg die de rechtbank – in het kader van de vraag of [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] zodanig is tekort¬geschoten in de nakoming van de koopover¬eenkomst dat ontbinding ervan gerechtvaardigd is – heeft gegeven aan section 4.1 tot en met 4.7 van de koopovereenkomst, meer in het bijzonder aan section 4.6 en 4.7 daarvan. [ appellant ] bestrijdt met name dat section 4.6 – een bepaling die in het onderhavige geval van toepassing is omdat [ geïntimeerden sub 4 ] binnen de 60 dagen-termijn onderzoek aan het zeiljacht heeft gedaan – inhoudt dat het doen van een dergelijk onderzoek meebrengt dat de koper geen vorderingen meer tegen de verkoper wegens (eventuele) verborgen gebreken kan instellen en geen tegenbewijs meer mag leveren. In het verlengde hiervan keert [ appellant ] zich tegen de opvatting dat, kort gezegd, van een toerekenbare tekortkoming aan de kant van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] slechts sprake kan zijn indien hij wist dat het zeiljacht was behept met niet eenvoudig te ontdekken gebreken die qua aard en omvang zo ernstig waren dat een normaal gebruik van het zeiljacht leidt tot een voor het schip en zijn bemanning gevaarlijke situatie.
3.9 Bij de uitleg van de koopovereenkomst (waarop partijen door rechtskeuze Nederlands recht toepasselijk hebben verklaard) stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld (naar Nederlands recht) aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstan¬dighe¬den over en weer redelij¬kerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt.
3.10 Ingevolge de tekst van section 4.6 van de koopovereen¬komst bezit het zeiljacht de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mag verwachten indien een onderzoek met ver¬volg als voorzien in section 4.2 en 4.3 heeft plaatsge¬vonden. Vindt een dergelijk onderzoek binnen de 60 dagen-termijn niet plaats of is uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht daartoe, dan heeft de koper, aldus de tekst van section 4.7, het zeiljacht uitdrukkelijk aanvaard in de toestand waarin het werd gezien en geïnspecteerd door of ten behoeve van de koper in Marseille en heeft de koper niet het recht enige vordering met betrekking tot (eventuele) verborgen gebreken in te stellen. Beide bepalingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kunnen door partijen redelijkerwijs niet anders zijn begrepen dan en hebben de kennelijke strekking om enerzijds de koper in staat te stellen binnen een redelijk te achten termijn van 60 dagen onderzoek te doen verrichten naar verborgen gebreken aan het zeiljacht – waarbij de gevolgen van de eventuele aanwezigheid daarvan eveneens in de koopovereenkomst zijn geregeld – en anderzijds de verkoper aldus binnen diezelfde redelijke termijn zekerheid te doen verkrijgen omtrent de algehele afwikkeling van de transactie die hij met de koper is aangegaan. Deze uitleg, die recht doet aan de belangen van beide partijen, brengt daarom mee dat na 60 dagen hetzij het in section 4.6 voorziene gevolg, hetzij het in section 4.7 voorziene gevolg intreedt.
3.11 In het onderhavige geval heeft op 26 en 27 september 2004, dus (ruim) binnen de 60 dagen-termijn, het door [ appellant ] aan [ geïntimeerden sub 4 ] opgedragen onderzoek door [appellant sub 5] plaatsgevonden – wat, kennelijk ingevolge section 4.3, heeft geleid tot een vermindering van de koopprijs met € 2.000,= – en is daarmee section 4.6 toepasselijk geworden, zodat krachtens de tussen partijen gemaakte afspraken tussen hen nadien ging gelden dat het zeiljacht de eigenschappen bezat die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Een en ander betekent dat het rapport [ X ], waarvoor het onderzoek aan het zeiljacht eerst op 8 en 22 februari 2005 – dus (zeer) geruime tijd na het verstrijken van de 60 dagen-termijn – heeft plaatsgevon¬den, geen invloed meer kon hebben op vaststelling van de rechtspositie van partijen ingevolge de koopovereenkomst.
3.12 Het hof is evenwel van oordeel dat een beroep door [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] op (de gevolgen van toepasselijkheid van) section 4.6 van de koopovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien, zoals de rechtbank heeft geformuleerd, [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] wist dat het zeiljacht was behept met niet eenvoudig te ontdekken gebreken die qua aard en omvang zo ernstig waren dat een normaal gebruik van het zeiljacht leidt tot een voor het schip en zijn bemanning gevaarlijke situatie (verder: wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren). Een andere opvatting zou er immers op neerkomen dat de koopovereenkomst zou (kunnen) meebrengen dat rechtens wordt gehonoreerd dat willens en wetens een zeiljacht wordt verkocht dat wezenlijke gebreken vertoont die een gevaar opleveren – wat in beginsel, dat wil zeggen zonder de desbe¬tref¬fende contractuele bepalin¬gen, zonder meer een medede¬lings- en zelfs waarschuwingsplicht voor de verkoper zou hebben opgeleverd – zonder dat de koper, die op zichzelf weliswaar onderzoek heeft doen verrichten dat die gebreken echter niet aan het licht heeft gebracht, enig middel ten dienste staat om de verkoper ter zake aan te spreken.
3.13 Het voorgaande brengt mee dat het hof eerst heeft te onderzoeken of het zeiljacht is behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren. Onder meer die vraag is ingevolge het (tussen)vonnis van de rechtbank van 9 januari 2008 voorgelegd aan de door de rechtbank bij dat vonnis benoemde deskundige [ Q ] van [ Q ] Expertise te [ plaatsnaam ]. Deze heeft in zijn deskundigenbericht van 26 mei 2008 (08047) deze vraag (vraag 1), voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"Ten tijden van de koop en de aankoopkeuring verricht door [ appellant sub 4 ], was het zeilschip behept met gebreken.
De gebreken bestaan onder meer uit provisorische reparatie's van de kogelgaten in de romp. Deze herstelwerkzaamheden moeten als * "nood¬reparaties" worden gekwalificeerd. Deze noodreparaties bestaan uit het dichtsmeren van de kogelgaten in de romp met een voor ons onbekend soort plamuur. Op voornoemde plaatsen is het laminaat, bestaande uit glasvezeldoek en polyesterhars, beschadigd. Deze beschadigingen bestaan uit delaminatie en gaten in de romp.
(...)
Dat het schip tijdens de keuring in windkracht 9 op de Middellandse Zee heeft gevaren zonder dat er zich calamiteiten hebben voorgedaan en zonder dat er schade aan het schip is ontstaan, geeft geen recht om de conclusie te trekken dat het schip veilig en zeewaardig is en blijft.
(...)
Wij bestrijden niet dat het zeilschip jaren en zelfs met storm heeft gevaren. Het ontwerp en de bouwwijze van dit jacht is geschikt voor jachten die alle wereldzeeën kunnen bevaren. Hiervoor moeten romp en alle constructies sterk genoeg zijn uitgevoerd. Een jacht met nood¬repa¬raties bestaande uit dichtgeplameerde gaten in de romp voldoet niet meer aan de kwaliteitseisen van zeewaardigheid. (...)"
Naar aanleiding van dit antwoord heeft de advocaat van [ appellant ] deze deskundige bij brief van 2 mei 2008 het volgende geschreven:
"Ten aanzien van vraag 1
Uit uw antwoord op vraag 1 blijkt dat de vraag van de Rechtbank door u bevestigend wordt beantwoord.
Voor de duidelijkheid verzoek ik u onderaan uw antwoord op vraag 1 dit expliciet te vermelden: "De conclusie is dan ook dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord", of woorden van die strekking."
Hierop heeft de deskundige[ Q ] het volgende geantwoord:
"Ten aanzien van vraag 1:
Akkoord."
Het hof kan hieruit niet anders afleiden dan dat het deskundigenbericht aldus moet worden gelezen dat volgens de deskundige[ Q ] het zeiljacht is behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren.
3.14 Dit betekent dat relevant wordt of [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] wist dat het zeiljacht is behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren. Op dit punt heeft [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] zowel in eerste aanleg (zie onder meer conclusie van antwoord onder 36) als in hoger beroep (zie met name memorie van antwoord onder 88) concreet en uitvoerig verweer gevoerd. In het licht daarvan had van [ appellant ], op wiens weg dit lag, mogen worden verwacht dat hij zijn stellingen te dezer zake meer zou hebben geconcretiseerd en onderbouwd dan hij heeft gedaan, bijvoorbeeld door de inhoud of deugdelijkheid van het rapport van [ W ] van 9 juli 1998 (productie E bij conclusie van antwoord van [ geïntimeerden sub 3 ]), het taxatierapport van PolyExpert van 18 juni 2001 (productie G bij conclusie van antwoord van [ geïntimeerden sub 3 ], productie 3 bij conclusie van antwoord van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ]) of de taxatie door [P] van 23 april 2004 (productie 4 bij conclusie van antwoord van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ]) te betwisten en uit te leggen dat en waarom [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] had moeten begrijpen dat deze rapporten alle ondeugdelijk waren. Ook veel andere stellingen die [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] in dit verband heeft geponeerd – zoals bijvoorbeeld zijn stelling dat aan hem, toen hij het schip op 11 juli 1998 kocht, geen inlichtingen zijn verstrekt die zouden wijzen op (verborgen) gebreken en dat hij gedurende de zes jaar dat hij eigenaar van het schip was regelmatig tochten heeft gemaakt met zijn gezin met het zeiljacht, ook voor langere duur en in alle weersomstandigheden, zonder enig probleem met de boot te ondervinden, waaruit blijkt dat hij volledig vertrouwen in het zeiljacht had – zijn niet of nauwelijks door [ appellant ] betwist. De conclusie is dat [ appellant ] te dezer zake niet althans onvol¬doende aan zijn stelplicht heeft voldaan, zodat zijn op dit punt gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd.
3.15 Dit impliceert dat ervan moet worden uitgegaan dat [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] in beginsel niet wist dat het zeiljacht is behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren. Dit laat echter onverlet dat hij niettemin toerekenbaar kan zijn tekortgeschoten jegens [ appellant ] in de nakoming van de koop¬over¬eenkomst. [ appellant ] heeft immers gesteld dat ook [ geïntimeerden sub 3 ] – in zijn hoedanigheid van scheepsmakelaar in opdracht van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] – wist althans heeft moeten weten dat het zeiljacht behept was met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren en dat deze wetenschap van [ geïntimeerden sub 3 ] (mede) aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] moet worden toegerekend, zodat naast [ geïntimeerden sub 3 ] ook [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] (langs die weg) aansprakelijk is. Daarbij verdient aantekening dat de rechtbank bij (tussen)von¬nis van 9 januari 2008 aan het IJI de vraag heeft voorgelegd of [ geïntimeerden sub 3 ], in zijn hoedanigheid van scheepsmakelaar in opdracht van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ], jegens [ appellant ] naar Frans recht aansprakelijk is te houden voor het plegen van een onrechtmatige daad bestaande uit het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen omtrent de juiste staat van het zeiljacht en het opzettelijk verzwijgen van oorlogsschade, en dat het IJI in haar rapport van 4 maart 2008 (op blz. 8) heeft geconclu¬deerd dat onjuiste mededelingen en/of verzwijgen van informa¬tie door [ geïntimeerden sub 3 ] aangemerkt kunnen worden als een onrechtmatige daad volgens Frans recht en dat als [ appellant ] in het bewijs slaagt dat er schade is geleden en causaal verband is tussen de onrechtmatige daad en die schade, [bedoeld zal zijn:] [ geïntimeerden sub 3 ] aansprakelijk is uit onrechtmatige daad.
3.16 [ geïntimeerden sub 3 ] heeft in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat hij wist althans heeft moeten weten dat het zeiljacht is behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren (zie onder meer conclusie van antwoord [ geïntimeerden sub 3 ] onder 23 tot en met 27). [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (zie onder meer memorie van antwoord onder 101 en 102) niet alleen gemotiveerd betwist dat [ geïntimeerden sub 3 ] die wetenschap had maar ook dat enige wetenschap van [ geïntimeerden sub 3 ] aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] kan worden toegerekend. [ appellant ] heeft op dit punt uitdrukkelijk bewijs aangeboden (zie onder meer memorie van grieven, blz. 19 en blz. 29/30, alsmede pleitnota in hoger beroep onder 42 tot en met 44).
3.17 Het hof overweegt dat krachtens artikel 150 Rv op [ appellant ], die zich beroept op de rechtsgevolgen van bepaalde rechtsfeiten – in dit geval: dat [ geïntimeerden sub 3 ] wist althans heeft moeten weten dat het zeiljacht was behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren en dat deze wetenschap van [ geïntimeerden sub 3 ] in de gegeven omstandigheden aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] kan worden toegerekend (hetgeen bewijs vereist van feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt toegerekend) – de bewijslast daarvan rust, dat [ appellant ] zijn (door [ geïntimeerden sub 3 ] en [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] voldoende gemotiveerd weerspro¬ken) stellingen in dit verband voldoende heeft onderbouwd om tot bewijslevering te kunnen worden toegelaten en dat zijn bewijsaanbod ter zake bovendien voldoende is gespecificeerd. Het hof zal [ appellant ] daarom toelaten tot nadere bewijslevering op dit punt.
3.18 Naast [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] en [ geïntimeerden sub 3 ] heeft [ appellant ] [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] aansprakelijk gehouden voor de door hem geleden schade. Volgens [ appellant ] is [ geïntimeerden sub 4 ] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeen¬komst met betrekking tot de aankoopexpertise, wat ontbinding van die overeenkomst alsmede schadevergoeding door [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] rechtvaardigt.
3.19 Tussen partijen staat vast, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat de door [ geïntimeerden sub 4 ] uitgevoerde keuring heeft plaatsgevonden in het kader van de aankoop van het zeiljacht door [ appellant ] van [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] en dat de keuring ertoe strekte [ appellant ] te informeren omtrent gebreken van het zeiljacht die niet meer onder de noemer normaal onderhoud of slijtage zijn te brengen, omdat – naar [ geïntimeerden sub 4 ] moest begrijpen – [ appellant ] daarboven uitstijgende gebreken kon tegenwerpen aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ]. De rechtbank heeft hieraan toege¬voegd dat [ appellant ], omdat het zeiljacht ten tijde van de keuring door [ geïntimeerden sub 4 ] (nog) niet in eigendom op hem was overgegaan en de keuring in zijn opdracht plaatsvond, moest begrijpen dat de keuring niet verder kon gaan dan een visuele inspectie zonder destructief onderzoek. Met betrekking tot dit uitgangspunt, dat door het hof wordt onderschreven, heeft [ appellant ] (met name in zijn elfde en twaalfde grief) naar voren gebracht dat dit wél inhoudt althans behoort in te houden dat, kort gezegd, een dergelijk onderzoek zo ver behoort te gaan als mogelijk is zonder dat het destructief wordt. [ appellant ] heeft niet gesteld dat het onderzoek van de ingevolge het (tussen)vonnis van de rechtbank van 9 januari 2008 benoemde deskundige [ Q ] van[ Q ] Expertise te [plaatsnaam] bij de beoordeling van het onderzoek van [ geïntimeerden sub 4 ] althans [ appellante sub 5] een andere maatstaf heeft aangelegd, zodat het hof, evenals de rechtbank heeft gedaan, concludeert dat de vraag of tussen partijen de zogenoemde Hiswa-voorwaar¬den – die door [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] als toepas¬se¬lijk zijn aangemerkt en, voor zover relevant, inhouden dat een aankoop¬keuring uitsluitend een visueel en geen destructief karakter heeft (zie met name conclusie van antwoord [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] onder 17 tot en met 20) – zijn overeenge¬komen, in het midden kan blijven.
3.20 Het hof onderschrijft de overweging van de rechtbank dat, hiervan uitgaande, het erop aankomt of het zeiljacht is behept met de gebreken, niet voortkomend uit normaal onderhoud of slijtage, waarop [ appellant ] zich heeft beroepen, alsmede of [ geïntimeerden sub 4 ] die gebreken niet in het rapport [S] heeft vermeld maar wel bij een visuele inspectie van het zeiljacht had behoren te ontdekken en te vermelden, beoordeeld naar de maatstaf van een redelijk bekwaam en redelijk handelend expert pleziervaartuigen, en maakt die overweging tot de zijne.
3.21 Onder meer die (onder 3.20 geformuleerde) vraag is ingevolge het (tussen)vonnis van de rechtbank van 9 januari 2008 voorgelegd aan de voornoemde deskundige[ Q ]. Deze heeft in zijn deskundigenbericht van 26 mei 2008 (08048) deze vraag (vraag 4), voor zover relevant, als volgt beantwoord:
"Wij zijn van oordeel dat de heer [appellante sub 5] genoeg symptomen had waargenomen om de noodzakelijke stappen te ondernemen;
- het achterschip aan de binnenzijde te onderwerpen aan een nader onderzoek,
- verbanden te onderzoeken tussen de "ongewone barsten in de gelcoat van het kajuitdak" en de losgebarsten schotten van het achterschip,
- in zijn rapportage moeten omschrijven dat de schade van de losgebarsten schotten ongewoon is voor een Contest 46 en een nader onderzoek dan wel destructief onderzoek nodig is."
Op de vraag of [ appellante sub 5 ] in zijn rapport melding heeft gemaakt van de door[ Q ] geconstateerde wezenlijke gebreken (vraag 5) antwoordt[ Q ] als volgt:
"De heer [ appelante sub 5] heeft melding gemaakt van de schade aan de romp. Hij heeft "losse laminaten in achterschip en enkele voor" en een "slechte plek in de scheg" gekwalificeerd als een wezenlijk gebrek. Dit is juist waargenomen en gerapporteerd. De gaten in de romp van het achterschip en de delaminatie ter plaatse van deze gaten, heeft de heer [ appellante sub 5] niet gezien en niet gerapporteerd. Dit zijn eveneens "wezenlijke gebreken".
Op de vraag of [ appellante sub 5 ] bij het uitvoeren van de expertise heeft gehandeld conform hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend expert pleziervaartuigen in het kader van een aankoopkeuring mag worden verwacht (vraag 7), heeft[ Q ] in zijn rapport het volgende geantwoord:
"Aan de heer [ appellante sub 5] is gemeld dat de schade aan de boeg zou zijn ontstaan door een anker of ander puntig voorwerp van een schip dat een aanvaring veroorzaakte. Wij menen in alle objectiviteit dat het aangetroffen schadebeeld hier echter niet bij aansluit.
Echter met betrekking tot de wezenlijke gebreken zoals door de heer [ appellante sub 5] omschreven "in het achterschip aan SB ligt het laminaat grotendeels los van het bed, tevens op beide schotten" heeft de expert nader onderzoek laten liggen.
Met betrekking tot zijn conclusie losse laminaten in achterschip en enkele voor, mag van een redelijk bekwaam en redelijk handelend expert pleziervaartuigen in het kader van een aankoopkeuring worden verwacht dat hij nader onderzoek instelt of op zijn minst rapporteert dat nader onderzoek noodzakelijk is.
(...)
De inspectie en de rapportage op deze punten is onvoldoende in verhouding tot de ernst van de problemen."
Het hof concludeert hieruit dat [ geïntimeerden sub 4 ] toere¬ken¬baar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met betrekking tot de aankoopexpertise, welke tekortkoming de ontbinding van die overeenkomst alsmede schadevergoeding door [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] rechtvaardigt. Het hof voegt daaraan toe dat wat [ geïntimeerden sub 4 en 5 ] in dit verband hebben aangevoerd aan het voorgaande niet kan afdoen.
3.22 Het hof acht het, alvorens te beoordelen of [ appellant ] schade heeft geleden en, zo ja, tot welk bedrag, aangewezen dat eerst de vraag wordt beantwoord of [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] en/of [ geïntimeerden sub 3 ] eveneens aansprakelijk kunnen worden gehouden jegens [ appellant ], in het kader waarvan het hof, zoals hiervoor (onder 3.17) overwogen, [ appellant ] zal toelaten tot bewijsle¬vering.
3.23 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. Beslissing
Het hof:
laat [ appellant ] toe tot het bewijs van de stelling dat [ geïntimeerden sub 3 ] wist althans heeft moeten weten dat het zeiljacht was behept met wezenlijke gebreken die een gevaar opleveren en dat deze wetenschap van [ geïntimeerden sub 3 ] in de gegeven omstandigheden aan [ geïntimeerden sub 1 en 2 ] kan worden toegerekend;
bepaalt dat voor zover [ appellant ] dit bewijs wil leveren door middel van getuigen dezen zullen worden gehoord door mr. D.J. van der Kwaak, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, in het paleis van justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam, op dinsdag 26 februari 2013 te 13.00 uur;
bepaalt dat partijen tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van het hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen op dat tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de maanden maart, april en mei 2013, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, J.E. Molenaar en C. Uriot en op 5 februari 2013 in het openbaar uitge¬sproken door de rolraadsheer.