ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.074.989-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en verjaring van het vernietigingsrecht van echtgenoot

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had geoordeeld dat de echtgenoot van de afneemster, [ geïntimeerde sub 2 ], niet eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Dexia stelde dat [ geïntimeerde sub 2 ] al eerder op de hoogte was en dat het recht om de leaseovereenkomsten te vernietigen was verjaard. De kantonrechter had echter geoordeeld dat Dexia niet in haar bewijs was geslaagd en de vorderingen van [ geïntimeerden ] had toegewezen.

Het hof bevestigde de bevindingen van de kantonrechter en oordeelde dat Dexia niet voldoende bewijs had geleverd dat [ geïntimeerde sub 2 ] eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten. Het hof wees erop dat de getuigenverklaringen van [ geïntimeerden ] geloofwaardig waren en dat de argumenten van Dexia niet overtuigend waren. De grieven van Dexia faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij Dexia werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

De zaak benadrukt de belangrijke rol van bewijsvoering in geschillen over effectenlease en de verjaring van het recht om overeenkomsten te vernietigen. Het hof bevestigde dat de stelplicht en bewijslast bij Dexia lagen, en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat het bewijs van Dexia niet voldeed aan de vereisten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
1. [ GEÏNTIMEERDE sub 1 ],
2. [ GEÏNTIMEERDE sub 2 ],
beiden wonend te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom te Delft.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia, [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] genoemd. De laatste twee worden gezamenlijk aangeduid als [ geïntimeerden].
Bij dagvaarding van 28 september 2010 is Dexia in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, hierna: de kantonrechter, van 18 augustus 2010, in deze zaak onder rolnummer 1087070 DX EXPL 09-331 gewezen tussen [ geïntimeerden ] als eisers in conventie/verweerders in reconventie en Dexia als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Dexia heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [ geïntimeerden ] alsnog zal afwijzen en de vorderingen van Dexia alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [ geïntimeerden ] in de kosten van beide instanties, met wettelijke rente en nakosten.
Daarop hebben [ geïntimeerden ] bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroor¬deling van Dexia in de kosten van het hoger beroep, met nakosten.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.6, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033; NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ geïntimeerden ] hebben door een schrifte¬lijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tij¬dig) laten weten dat zij niet aan de verbindend verklaarde overeenkomst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden willen zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van hen geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst [ geïntimeerden ] niet bindt.
4.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1 [ geïntimeerde sub 1 ] heeft met de rechtsvoorgangster(s) van Dexia twee overeenkomsten tot effectenlease gesloten (hierna gezamenlijk: de leaseovereenkomsten):
- in juli 1999 een overeenkomst genaamd WinstVerDriedubbelaar, nummer 74216418 (hierna: leaseovereenkomst I) en
- in december 1999 een overeenkomst genaamd Legio I.B. Plan, nummer 13003843 (hierna: leaseovereenkomst II);
Leaseovereenkomst I is aan het einde van de looptijd verlengd voor de duur van 36 maanden.
4.2.2 Op grond van de leaseovereenkomsten heeft [ geïntimeerde sub 1 ] geldbe¬dragen van Dexia geleend, waarmee aandelen zijn aangekocht die zij van Dexia heeft geleast. Over de geleende geldbedragen was [ geïntimeerde sub 1 ] rente verschuldigd. De leaseovereenkomsten zijn inmiddels geëindigd. Gedurende de looptijd van de leaseovereenkomsten heeft [ geïntimeerde sub 1 ] rente betaald en dividend ontvangen.
4.2.3 Ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten was [ geïntimeerde sub 1 ] gehuwd met [ geïntimeerde sub 2 ]. [ geïntimeerde sub 2 ] heeft geen (schriftelijke) toestemming verleend tot het aangaan van de leaseovereenkomsten. Bij brief van 9 november 2004 heeft [ geïntimeerde sub 2 ] met een beroep op artikel 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW de leaseovereenkomsten vernietigd en terugbetaling gevorderd van alle door [ geïntimeerde sub 1 ] betaalde termijnen binnen een termijn van veertien dagen. Dexia heeft de vernietiging niet geaccepteerd en is niet tot terugbetaling overgegaan.
4.3 Op grond van de hierboven weergegeven feiten hebben [ geïntimeerden ] een vordering tegen Dexia ingesteld. Deze vordering strekt, kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang, tot verklaring voor recht dat de leaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en tot veroordeling van Dexia tot (terug)betaling van de door [ geïntimeerde sub 1 ] betaalde bedragen, te vermeerderen met rente, alsmede tot het ongedaan laten maken van de registratie van [ geïntimeerde sub 1 ] bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
4.4 Dexia heeft (onder meer) als verweer gevoerd dat het recht om de leaseovereenkomsten op grond van artikel 1:89 BW te vernietigen, is verjaard. Daartoe heeft zij (onder meer) aangevoerd dat [ geïntimeerde sub 1 ] de op grond van de leaseovereenkomsten verschuldigde bedragen voldaan heeft van een zogenoemde en/of-rekening die tevens op naam staat van [ geïntimeerde sub 2 ]. Dexia stelt dat [ geïntimeerde sub 2 ] derhalve op de hoogte is geraakt van de leaseover¬eenkomsten met ingang van het bankafschrift waarop de eerste betaling ten behoeve van de onderscheidenlijke overeenkomsten staat vermeld. Er dient dan ook vanuit te worden gegaan dat [ geïntimeerde sub 2 ] meer dan drie jaar voordat hij bij brief van 9 november 2004 de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk heeft vernietigd op de hoogte was van het bestaan ervan, aldus Dexia.
4.5 Met als uitgangspunt dat op Dexia de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van het beroep op verjaring, heeft de kantonrechter overwogen dat hetgeen Dexia heeft aangevoerd het (bewijs)vermoeden wettigt dat [ geïntimeerde sub 2 ] door kennisname van één of meer bankafschriften kennis heeft gekregen van het bestaan van de leaseovereenkomsten, zodat Dexia voorshands is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat het vernietigingsrecht van [ geïntimeerde sub 2 ] is verjaard. Vervolgens heeft de kantonrechter [ geïntimeerden ] conform hun aanbod in de gelegenheid gesteld tegen dit (bewijs)vermoeden tegenbewijs te leveren en zijn beiden als getuigen gehoord.
4.6 Gelet op hetgeen de getuigen hebben verklaard en partijen daarover nog nader hebben verklaard, heeft de kantonrechter geoordeeld dat Dexia er niet in is geslaagd het bewijs te leveren van haar stelling dat [ geïntimeerde sub 2 ] eerder dan drie jaar voor 9 november 2004 op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Anders dan Dexia heeft betoogd, hebben [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] voldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden vastgesteld wanneer [ geïntimeerde sub 2 ] op de hoogte is gekomen van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Voorts hebben [ geïntimeerde sub 1 ] en [ geïntimeerde sub 2 ] naar het oordeel van de kantonrechter beiden afdoende verklaard waarom [ geïntimeerde sub 2 ] de rekeningafschriften van de en/of-rekening niet onder ogen heeft gehad en zich ook niet bemoeide met de financiën van het gezin. Evenmin kan uit de opnames van de telefoongesprekken tussen [ geïntimeerde sub 1 ] en Dexia van 2001 worden vastgesteld dat [ geïntimeerde sub 2 ] op de hoogte was van de leaseover¬eenkomsten. Daartoe zijn de verwijzingen in de telefoongesprekken naar [ geïntimeerde sub 2 ] te vaag en onvoldoende concreet, aldus de kantonrechter. Vervolgens heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [ geïntimeerden ] toegewezen en in reconventie de vorderingen van Dexia afgewezen.
4.7 Grief I van Dexia is gericht tegen de bewijswaardering door de kantonrechter. Dexia betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het beroep van Dexia op verjaring niet slaagt. Dexia handhaaft haar standpunt dat [ geïntimeerde sub 2 ] reeds vanaf het aangaan van de leaseovereen¬komsten daarvan op de hoogte was. Dienaangaande geldt het volgende.
4.8 Bij brief van 25 februari 2003 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) heeft [ geïntimeerde sub 1 ] als volgt aan Dexia bericht:
“Hierbij laat ik u weten, dat ik niet op uw aanbod in kan gaan, omdat u vraagt ook mijn partner te laten tekenen.
De reden is de volgende.
Ik heb de verschillende contracten afgesloten zonder zijn medeweten. In 2005 wordt ik bij leven en welzijn 65 jaar en mijn man in 2006. Dan krijgen wij beiden AOW met een heel klein pensioen er naast. Als aanvulling hierop heb ik de verschillende contracten afgesloten en betaald van mijn eigen inkomen. Dit als verrassing voor hem. Tijdens sommige familiebijeenkomsten hadden wij het wel eens over Legiolease en dan zei hij altijd dat de mensen die dat afgesloten hadden gek waren, hij speelde liever op safe, gewoon sparen bij een bank was zijn motto.
(...)
Ik hoop nu maar (tegen beter weten in eigenlijk) dat de beurs weer binnen afzienbare tijd aan zal trekken. Zoniet dan kom ik tegen de tijd dat de contracten aflopen in behoorlijke problemen. Moet het opbiechten, waarschijnlijk huis verkopen en rondkomen van een klein inkomen. (...) Door het niet in (kunnen) gaan op uw aanbod schuif ik mijn grote problemen nog maar even voor me uit en diep in mijn achterhoofd hoop ik, dat ik tegen de tijd dat mijn contracten aflopen in aanmerking kan komen voor kwijtschelding !!! Maar hoop ook op een wonder in het beursklimaat.”
Dexia heeft de ontvangst van genoemde brief niet betwist. Bij het (nader) onderbouwen van haar stelling dat [ geïntimeerde sub 2 ] reeds vanaf het aangaan van de leaseovereenkomsten daarvan op de hoogte was, besteedt Dexia geen aandacht aan die brief. Echter, niet goed valt in te zien dat [ geïntimeerde sub 1 ], indien [ geïntimeerde sub 2 ] ten tijde van het schrijven van de brief wél op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, aan Dexia zou hebben geschreven dat, en waarom zij de leaseovereenkomsten zonder zijn medeweten heeft afgesloten. Bij de beoordeling van hetgeen Dexia aanvoert ter onderbouwing van haar standpunt dat het beroep op vernietiging van [ geïntimeerde sub 2 ] is verjaard, moet genoemde brief betrokken worden.
4.9 Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Dexia naar de telefoongesprekken die [ geïntimeerde sub 1 ] op 20 maart 2001, 21 maart 2001 en 19 oktober 2001 met Dexia heeft gevoerd. In genoemde telefoongesprekken noemt [ geïntimeerde sub 1 ] meerdere malen haar man. Uit die telefoon¬gesprekken volgt dat [ geïntimeerde sub 2 ] in ieder geval vanaf 20 maart 2001 op de hoogte is geweest van de leaseovereenkomsten, aldus Dexia. [ geïntimeerden ] betogen dat [ geïntimeerde sub 1 ] haar man als excuus heeft gebruikt om nog een keer te kunnen bellen. Zij vond het namelijk gênant om steeds opnieuw te bellen om uitleg te vragen over de stand van zaken.
4.10 Het hof is van oordeel dat genoemde telefoongesprekken een aanwijzing zijn dat [ geïntimeerde sub 2 ] van het bestaan van de leaseover¬eenkomsten afwist. Die aanwijzing wordt echter tenietgedaan door de hiervoor genoemde brief van 25 februari 2003, waaruit immers kan worden afgeleid dat [ geïntimeerde sub 2 ] in februari 2003 nog niet op de hoogte was van de leaseover¬eenkomsten. Op grond daarvan is aannemelijk dat [ geïntimeerde sub 1 ] inderdaad in strijd met de waarheid aan Dexia heeft doen voorkomen dat zij ruggespraak hield met [ geïntimeerde sub 2 ].
4.11 Dexia voert verder nog aan dat de betalingen aan Dexia niet werden verricht vanaf een “en/of”-rekening, maar vanaf een “en”-rekening. Dit blijkt uit het bankafschrift dat [ geïntimeerden ] in eerste aanleg als productie 16 heeft overgelegd. Een en-rekening kenmerkt zich door het feit dat beide rekeninghouders door middel van een handtekening toestemming dienen te geven voor betalingen. Genoemd bankafschrift geeft een vooruitbetaling aan Dexia weer van f 3.999,73. Voor deze betalingshandeling zou [ geïntimeerde sub 2 ] als mede-rekeninghouder van de en-rekening toestemming hebben moeten geven, waaruit volgt dat [ geïntimeerde sub 2 ] reeds vanaf het aangaan van de leaseovereenkomsten in 1999 bekend was met het bestaan daarvan, aldus Dexia.
4.12 [ geïntimeerden ] betwisten dat iedere overschrijving ondertekend moest worden door beide rekeninghouders. [ geïntimeerde sub 1 ] heeft altijd alleen voor alle betalingen gezorgd en kon met het enkel plaatsen van haar handtekening volstaan bij het overmaken van bedragen. Nu Dexia niet heeft aangeboden te bewijzen dat steeds twee hand¬tekeningen moesten worden gezet, kan dit niet worden vastgesteld.
4.13 Daarnaast brengt Dexia naar voren dat [ geïntimeerde sub 1 ] op twee leaseovereenkomsten die zij in 1996 met Dexia is aangegaan een positief resultaat heeft behaald. Hiertoe is op 16 april 2002 een bedrag van € 10.241,51 en op 17 februari 2003 een bedrag van € 3.013,62 bijgeschreven op de en-rekening van [ geïntimeerden ] Bijschrijvingen van een dergelijke omvang moeten [ geïntimeerde sub 2 ] als mede-rekeninghouder wel zijn opgevallen, aldus Dexia. Het betoog – wat daar verder van zij - kan Dexia niet baten, reeds niet omdat genoemde bijschrijvingen niet zijn ver¬richt meer dan drie jaar voordat [ geïntimeerde sub 2 ] bij brief van 9 november 2004 de leaseover¬eenkomsten buitengerechtelijk heeft vernietigd.
4.14 Voorts stelt Dexia dat uit een adreswijziging in de administratie van Dexia blijkt dat [ geïntimeerden ] op of omstreeks 14 oktober 1999 zijn verhuisd. Bij een verhuizing worden doorgaans de financiën van het gezin doorgenomen. Bij het kopen van een huis geldt dit des te meer, nu in die gevallen een hypotheek gesloten dient te worden. Bij het afsluiten van een hypotheek wordt in de regel een BKR-toets uitgevoerd. Omdat effecten¬leaseovereenkomsten geregistreerd zijn bij BKR, komen deze bij het afsluiten van de hypotheek dan ook ter tafel. Effec¬tenleaseovereenkomsten konden zelfs aan het sluiten van een hypotheek in de weg staan. Dexia gaat er op grond van het voorgaande van uit dat ook bij [ geïntimeerden ] de leaseovereenkomsten in ieder geval rond de verhuizing in 1999 ter sprake zijn gekomen.
4.15 [ geïntimeerden ]betwisten gemotiveerd dat [ geïntimeerde sub 1 ] rond de verhuizing met [ geïntimeerde sub 2 ] over de financiën heeft gesproken. Zij stellen dat zij verhuisden van een eengezinswoning met overwaarde naar een appartement. De overwaarde is geheel aangewend voor de aankoop van het appartement. De ‘rest’hypotheek is verstrekt door dezelfde bank en leverde geen enkel probleem op. Nu Dexia ter zake geen bewijs heeft aangeboden, kan hetgeen Dexia stelt niet worden vastgesteld en gaat het hof daaraan voorbij.
4.16 Dexia acht de getuigenverklaringen op meerdere punten onge¬loofwaardig. Het hof volgt Dexia daarin niet. Uit het enkele feit dat [ geïntimeerde sub 2 ] op verjaardagen had laten weten dat hij het aangaan van producten van Legio Lease dom vond, volgt niet dat hij vanaf het moment van aangaan bekend was met de leaseover¬eenkomsten. Indien hij wel van de leaseovereen¬komsten zou hebben geweten, is juist niet aannemelijk dat hij zich in het bijzijn van [ geïntimeerde sub 1 ] in die zin zou hebben uitgelaten. Het hof vindt in het betoog van Dexia dat [ geïntimeerde sub 2 ] door het grote aantal enveloppen van Legio Lease dat [ geïntimeerde sub 1 ] ontving bekend moet zijn geraakt met de leaseover¬eenkomsten onvoldoende aanwijzing dat dit daadwerkelijk het geval is geweest. Overigens betwisten [ geïntimeerden ] gemoti¬veerd dat er in die tijd grote hoeveelheden enveloppen van Legio Lease op de mat vielen. Uit hetgeen Dexia verder nog heeft aangevoerd volgt evenmin dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zijn.
4.17 Uit het hiervoor overwogene volgt dat Dexia er niet in is geslaagd het bewijs te leveren van haar stelling dat [ geïntimeerde sub 2 ] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 23 februari 2004 op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten.
[ geïntimeerden ] hebben het bewijsvermoeden ontzenuwd. Grief I faalt.
4.18 Nu grief I faalt behoeven grief II en grief III, die voortbouwen op grief I, geen behandeling. Het bewijsaanbod van Dexia is slechts algemeen geformuleerd en niet betrokken op concrete stellingen, zodat het hof – gelet op het stadium waarin het geding verkeert – hieraan als onvoldoende gespecificeerd voorbijgaat.
4.19 Slotsom is dat grief I faalt en de overige twee grieven geen behandeling behoeven. Het bestreden vonnis zal worden bekrach¬tigd. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep (inclusief nakosten) moeten dragen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 18 augustus 2010 heeft gewezen onder rolnummer 1087070 DX EXPL 09-331;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [ geïntimeerden ] begroot op € 263,- aan verschotten en € 894,- aan salaris, alsmede in de nakosten, begroot op € 131,- wegens nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris van de advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, M.P. van Achterberg en M.M.M. Tillema en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2013 door de rolraadsheer.