ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ9673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-001941-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige fouillering en bewijsuitsluiting in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was aangehouden op een dance-event, waar een securitymedewerker had waargenomen dat hij een pakketje overhandigd kreeg. De politie heeft de verdachte gefouilleerd en vond daarbij 20 pillen XTC en een kleine hoeveelheid cocaïne. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de fouillering onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zou zijn. Het hof oordeelde echter dat de observatie van de securitymedewerker voldoende grond bood voor een redelijk vermoeden van schuld, en dat de fouillering dus rechtmatig was. Het hof benadrukte dat zelfs als de fouillering onrechtmatig zou zijn geweest, dit niet automatisch zou leiden tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen drugs. Dit is in lijn met de recente rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat bewijsuitsluiting alleen aan de orde is als er sprake is van een ernstige schending van rechtsbeginselen of een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Het hof wees ook een verzoek van de verdediging om getuigen te horen af, omdat de verdachte niet in zijn verdedigingsbelang was geschaad door deze afwijzing. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

parketnummer: 23-001941-12
datum uitspraak: 1 mei 2013
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 23 april 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-028157-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de zaak zal worden aangehouden voor het horen van de door de verdediging voorwaardelijke verzochte getuigen en subsidiair dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof een in hoger beroep gevoerd verweer van de raadsman zal bespreken.
Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De raadman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bij de ingang van het bewuste dance-event stonden weliswaar grote borden waarop te lezen was dat bezoekers gefouilleerd konden worden, maar dat had uitsluitend een privaatrechtelijke strekking. Fouillering door opsporingsambtenaren is van andere orde en wordt geregeerd door de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. In het onderhavige geval heeft een securitymedewerker kennelijk gezien dat de verdachte vermoedelijk drugs bij zich had, omdat er een pakketje werd overgedragen aan de verdachte en vormde deze constatering voor hem kennelijk voldoende grond voor de verdenking van een overtreding van de Opiumwet. Een en ander is echter onvoldoende aanleiding om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De politie had niet tot fouillering over mogen gaan. Het bewijs ontleend aan de fouillering is daarom onrechtmatig verkregen, zodat vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het stam proces-verbaal (p.2-4) heeft een securitymedewerker op het terrein waar het dance-event werd gehouden gezien hoe een pakketje aan verdachte werd overhandigd en dit vervolgens bij de politie gemeld. Opsporingsambtenaren zijn vervolgens overgegaan tot een onderzoek aan de kleding van de verdachte en troffen 20 pillen XTC en een kleine hoeveelheid cocaïne aan. Volgens de aanhoudingskaart (p.13 proces-verbaal) is de verdachte aangehouden door de beveiliging nadat hij een pakketje had gekocht bij een persoon. De verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat hij op het festivalterrein iemand sprak die hem zei dat hij een tikkie, hetgeen volgens de verdachte cocaïne betekent, moest nemen en dat hij van deze persoon een wikkel kreeg, die aannam en heeft gebruikt. Hij is toen geschrokken van de beveiliging en weggelopen, maar aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
Gelet op een en ander kan de conclusie geen andere zijn dan dat de beveiligingsmedewerker heeft waargenomen dat de verdachte een pakketje kreeg overhandigd, dat dit wees op de overdracht van drugs, dat hij de verdachte heeft aangehouden en heeft overgedragen aan de politie en dat deze de verdachte heeft gefouilleerd. Het hof acht deze – ook door de verdediging geschetste - gang van zaken niet onrechtmatig, Datgene wat de securitymedewerker zag, leverde voldoende grond op voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Eveneens bestonden voldoende ernstige bezwaren om de verdachte aan zijn kleding te onderzoeken.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat, zelfs als hier sprake zou zijn geweest van een onrechtmatige fouillering, dit niet kan leiden tot bewijsuitsluiting van de bij die fouillering gevonden Opiumwetmiddelen. Bewijsuitsluiting kan, zoals door de Hoge Raad recent nog eens uitdrukkelijk is uiteengezet (HR 19 februari 2013, LJN BY5321), als op grond van art. 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en is slechts aan de orde indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarbij moet vooral worden gedacht aan schending van de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin bewijsuitsluiting aangewezen is hoewel het recht op een eerlijk proces door het vormverzuim niet (rechtstreeks) in het geding is. In dat geval gaat het om een soort educatief gebruik van deze sanctie, als rechtsstatelijke waarborg en als middel om opsporingsambtenaren te weerhouden van (verder) onrechtmatig optreden. Een dergelijk gebruik van bewijsuitsluiting kan aan de orde zijn in geval van een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte dan wel – in zeer uitzonderlijke gevallen - indien de vormverzuimen van structurele aard zijn en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen. Een dergelijke door de Hoge Raad bedoelde zeer ingrijpende inbreuk of zeer uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen
Het verzoek tot het alsnog oproepen van verbalisanten [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] wordt afgewezen. De verdachte is door deze afwijzing niet in zijn verdedigingsbelang geschaad, immers het verzoek om deze getuigen op te roepen dient ter onderbouwing van het verweer dat er sprake is van een onrechtmatige fouillering en inbeslagneming. Zoals hierboven al is aangegeven acht het hof de – ook door de verdediging geschetste - gang van zaken niet onrechtmatig,
Bovendien leidt – zoals ook hierboven al is aangegeven - een constatering van een dergelijke onrechtmatigheid niet tot bewijsuitsluiting van de in beslag genomen Opiumwetmiddelen. De verdachte is ook om die reden niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad door de afwijzing van het verzoek tot het oproepen van deze drie getuigen.
De primaire vordering van de advocaat-generaal tot aanhouding van de zaak om voormelde verbalisanten op te roepen als getuige wordt op dezelfde gronden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.A.J. Dun, mr. N.A. Schimmel en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van A. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 mei 2013.
Mr. T. Blom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.