ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.109.724
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag in kort geding tussen NVU en 7-Seas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een conservatoir beslag dat was gelegd door 7-Seas op de Nederlandse Vis Unie (NVU). De zaak begon met een verzoek van 7-Seas om beslag te leggen op NVU, omdat zij meende dat NVU onrechtmatige concurrentie pleegde. De voorzieningenrechter in Utrecht verleende op 18 juni 2012 verlof voor het leggen van beslag, maar NVU voerde aan dat de vordering onjuist was begroot en bood een bankgarantie aan, die door 7-Seas werd afgewezen. Vervolgens diende 7-Seas op 21 juni 2012 een tweede beslagrekest in bij de rechtbank Amsterdam, zonder te vermelden dat er al een eerder beslag was gelegd. NVU vorderde opheffing van het beslag, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af.

Het hof oordeelde dat 7-Seas in het tweede beslagrekest had moeten vermelden dat er al een eerder beslag was gelegd, maar dat dit verzuim in dit geval niet leidde tot de sanctie van opheffing van het beslag. Het hof vond dat NVU in redelijkheid had moeten begrijpen dat het eerste verzoek om de vordering te begroten op € 25.000,00 een verschrijving was. Het hof concludeerde dat de verzuimen van 7-Seas niet voldoende waren om het beslag op te heffen, en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter. NVU werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.109.724/01
zaaknummer rechtbank: 519683 / KG ZA 12-849
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2013
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE VIS UNIE B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
7-SEAS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Bunschoten,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.R. Jonker te Leusden.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna NVU en 7-Seas genoemd.
NVU is bij dagvaarding van 9 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2012, in kort geding gewezen tussen NVU als eiseres en 7-Seas als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven (met als opschrift “conclusie van eis ex art. 347 Rv”), met producties;
- akte van NVU met een productie;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
NVU heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen – uitvoerbaar bij voorraad – zal toewijzen met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten en met veroordeling tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van het bestreden vonnis is voldaan, met rente.
7-Seas heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van NVU in de proceskosten.
2. Feiten
2.1 De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.8, de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. VNU bestrijdt met grief 1 de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, namelijk voor zover deze afwijken van die staan vermeld in onderdeel A van haar memorie. Deze grief maakt onvoldoende concreet duidelijk welke feiten om welke reden onjuist zijn, zodat deze grief faalt. Wel zal het hof met het door VNU gepresenteerde feitenoverzicht rekening houden bij de hierna volgende weergave van de feiten die in hoger beroep niet in geschil zijn en derhalve het hof als uitgangspunt dienen.
2.1.1 7-Seas is een groothandel in vis, schaal- en schelpdieren. De broers Wouter en Jacob van de Groep zijn de bestuurders van 7-Seas. NVU is eveneens een groothandel in vis, schaal- en schelpdieren. [ Z ] – de zoon van [ Y ] – is op 29 december 2011 aandeelhouder en bestuurder van VNU geworden. Daarvoor was hij op basis van een door [Q ]p namens 7-Seas ondertekende ‘consulting agreement’ werkzaam bij 7-Seas. Vanwege de voortijdige beëindiging van deze overeenkomst heeft [ Z ] 7-Seas op 10 april 2012 gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en onder andere aanspraak gemaakt op € 75.000,00 aan managementvergoedingen.
2.1.2 Op 18 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht 7-Seas verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van NVU. De vordering van 7-Seas waarvoor zij beslag wenste te leggen, is gebaseerd op de stelling dat NVU haar op onrechtmatige wijze concurrentie aandoet. In het beslagrekest wordt de schade van 7-Seas begroot op € 160.000,00 en wordt de voorzieningenrechter verzocht de schade voorlopig te begroten op € 25.000,00. Voor dit laatstgenoemde bedrag (inclusief rente en kosten) is verlof verleend. Vervolgens heeft 7-Seas op 19 juni 2012 ten laste van VNU beslag gelegd onder ABN-Amro.
2.1.3 Op 20 juni 2012 heeft VNU ter opheffing van het beslag aangeboden een bankgarantie te stellen van € 25.000,00. Dit aanbod is door 7-Seas niet geaccepteerd, omdat de vordering volgens haar onjuist was begroot.
2.1.4 Op 21 juni 2012 heeft 7-Seas een tweede, identiek rekest ingediend tot het leggen van conservatoir beslag met dien verstande dat de vordering ditmaal is begroot op € 200.000,00 en dat dit rekest is ingediend bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. Op dezelfde dag is het gevraagde verlof verleend en is nogmaals derdenbeslag gelegd onder ABN Amro.
2.1.5 7-Seas heeft VNU op 25 juni 2012 doen dagvaarden (in de hoofdzaak) voor de rechtbank Utrecht en onder andere een verklaring voor recht gevorderd dat NVU jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en vergoeding van schade gevorderd op te maken bij staat. Daarnaast is onder meer gevorderd dat het VNU wordt verboden betrekkingen aan te gaan met klanten van 7-Seas, daaronder begrepen supermarktketen Lidl.
3. Beoordeling
3.1 NVU vordert, kort gezegd, opheffing van het beslag dat 7-Seas heeft gelegd op grond van het verlof dat op basis van het tweede beslagrekest is verleend. NVU vordert daarnaast een verbod voor 7-Seas om (nogmaals) beslagen te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze vorderingen zijn door de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis afgewezen.
3.2 VNU stelt primair dat verzuimen van 7-Seas ertoe moeten leiden dat het beslag wordt opgeheven. Deze verzuimen zijn volgens VNU ieder afzonderlijk (grief 2), dan wel in onderlinge samenhang bezien (grief 3) voldoende om tot opheffing van het beslag te kunnen concluderen. In het tweede beslagrekest heeft 7-Seas volgens VNU verzuimd te melden dat:
- reeds een bodemzaak aanhangig was tussen [ Z ] en 7-Seas;
- de rechtbank Utrecht al eerder verlof voor beslaglegging had verleend;
- op grond van het eerste verlof beslag is gelegd;
- VNU heeft aangeboden een bankgarantie te stellen tegen opheffing van dit beslag;
- geen aansprakelijkstelling was verzonden.
Daarnaast heeft 7-Seas volgens VNU ten onrechte gesteld dat:
- voorafgaand aan de procedure is gecorrespondeerd tussen partijen;
- zij slechts zo snel mogelijk een kennelijke verschrijving wenste te herstellen.
3.3 Het hof overweegt als volgt. In artikel 21 Rv is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als die verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Dit voorschrift klemt in het bijzonder bij een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoir beslag, omdat de voorzieningenrechter in beginsel daarop beslist na summier onderzoek (zie artikel 700 lid 2 Rv) en zonder de gerekestreerde te horen. De voorzieningenrechter moet dus erop kunnen vertrouwen dat de verzoeker hem volledig en naar waarheid inlicht.
3.4 In het tweede beslagrekest had 7-Seas moeten vermelden dat zij eerder bij de rechtbank Utrecht een beslagrekest had ingediend, dat het verlof was verleend en op grond daarvan beslag was gelegd. Het hof is van oordeel dat aan dit verzuim in dit specifieke geval niet de consequentie van opheffing van het beslag dient te worden verbonden. Evenals de voorzieningenrechter acht het hof van belang dat NVU in redelijkheid heeft moeten begrijpen dat het eerste verzoek om de vordering te begroten op € 25.000,00 een verschrijving was. In het eerste beslagrekest staat immers vermeld dat volgens 7-Seas de schade € 160.000,00 bedraagt. 7-Seas heeft VNU ook meegedeeld dat zij meende dat de vordering onjuist was begroot, want dat was de reden dat 7-Seas niet bereid was het beslag op te heffen tegen het stellen door VNU van een bankgarantie van € 25.000,00.
3.5 Evenals de voorzieningenrechter acht het hof voldoende aannemelijk dat 7-Seas de verschrijving zo spoedig mogelijk wenste te herstellen. Zij heeft het tweede beslagrekest ingediend de dag nadat VNU heeft aangeboden een bankgarantie van € 25.000,00 te stellen. Dat was twee dagen na het leggen van het eerste beslag. 7-Seas heeft ten onrechte verzuimd in het tweede beslagrekest te vermelden dat deze feitelijk tot doel had de verschrijving in het eerste rekest te herstellen. Dit verzuim heeft er in dit geval echter niet toe geleid dat de voorzieningenrechter is misleid of op het verkeerde been is gezet. Ook is niet aannemelijk geworden dat NVU daardoor is benadeeld. De sanctie van opheffing van het beslag acht het hof daarom in dit geval niet aangewezen. 7-Seas heeft afdoende gemotiveerd toegelicht dat zij het beslagrekest heeft ingediend bij de rechtbank Amsterdam, omdat volgens haar advocaat het beslagrekest aldaar nog diezelfde dag zou worden behandeld als dit vóór 12.00 uur werd ingediend en dat het beslagrekest bij de rechtbank Utrecht vóór 10.00 uur zou moeten zijn ingediend om hetzelfde resultaat te bereiken.
3.6 In geen beide beslagrekesten stond vermeld dat een bodemprocedure aanhangig was tussen 7-Seas en [ Z ]. Evenals de voorzieningenrechter acht het hof dit geen verzuim waaraan in dit geval de sanctie van opheffing van het beslag moet worden verbonden. Hetzelfde geldt voor het vermelden in het beslagrekest dat correspondentie tussen partijen heeft plaatsgevonden – die volgens NVU er niet is – en het niet overleggen van een aansprakelijkstelling. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat 7-Seas betwist dat geen correspondentie is gevoerd en dat zij geen aansprakelijkstelling zou hebben verzonden. Zij voert daartoe aan dat haar advocaat in op 25 mei 2012 een confraternele brief/fax heeft gestuurd en tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over het overleggen van deze brief in de procedure. Deze betwisting brengt mee dat niet voorshands van de laatstgenoemde verzuimen kan worden uitgegaan. Voor een nader feitenonderzoek op dit punt is in dit opheffingskortgeding geen plaats.
3.7 Het hof komt tot de conclusie dat de vastgestelde en gestelde verzuimen ieder afzonderlijk en ook in onderlinge samenhang bezien onvoldoende zijn om in dit geval de sanctie van opheffing van het beslag te kunnen rechtvaardigen. De grieven 2 en 3 falen.
3.8 Grief 4 heeft geen betrekking op de onderhavige procedure. Bij beantwoording van de gestelde vraag bestaat daarom geen belang en om die reden faalt de grief. Het komt er in deze procedure slechts op aan welke concrete verzuimen in het onderhavige geding hebben plaatsgevonden en welke gevolgtrekking daaraan in de gegeven omstandigheden dient te worden verbonden.
3.9 Met grief 5 voert VNU aan dat het door 7-Seas ingeroepen recht summierlijk ondeugdelijk is, zodat het beslag op die grond dient te worden opgeheven. VNU stelt daartoe het volgende. [ Z ] is zijn activiteiten binnen VNU – al dan niet samen met [ X ], een oud-bedrijfsleider van 7-Seas – pas begonnen nadat hij bij 7-Seas is weggegaan dan wel weggestuurd. Wil sprake zijn van onrechtmatige concurrentie dan zal veel meer aan de hand moeten zijn dan enkel concurrentie door een voormalige werknemer of opdrachtgever. Dat is, aldus VNU, niet het geval. Verder is feitelijk onjuist dat VNU een klant (Lidl) van 7-Seas zou hebben ‘afgepakt’. Lidl sluit geen meerjarige contracten. VNU heeft op een tender ingeschreven en heeft deze in 2011 gewonnen. 7-Seas won deze eerder in 2009 en 2010. Op dezelfde grond betwist VNU dat causaal verband bestaat tussen het wegvallen van Lidl als klant van 7-Seas en de activiteiten van VNU. 7-Seas was deze klant in het kader van de tender bij eerdere biedingsronden al kwijt geraakt, doordat zij van concurrerende leveranciers had verloren. 7-Seas vroeg een te hoge inkoopprijs. Tot slot stelt VNU dat 7-Seas de gestelde schade onjuist heeft begroot. 7-Seas rekent met een onjuiste inkoopprijs, heeft het gederfde verkoopvolume niet toegelicht en rekent met een onjuiste dollarkoers. Op grond van deze omstandigheden meent VNU subsidiair dat de vordering op een lager bedrag moet worden begroot.
3.10 Het hof overweegt als volgt. De betrokkenen bij VNU en 7-Seas zijn familieleden. Het is duidelijk dat tussen hen ernstige onenigheid is ontstaan. [ Z ] is vertrokken bij 7-Seas en heeft een bedrijf overgenomen in precies dezelfde branche. Hij werkt samen met [ X ]die kort daarvoor nog bedrijfsleider was van 7-Seas. [ X ] is de zwager van [ Y ] en [ Z ] is zijn neef. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat voorshands niet kan worden uitgesloten dat [ Z ] bij VNU gebruik maakt van de kennis en ervaring die hij bij 7-Seas heeft opgedaan en daar op (onrechtmatige) wijze van profiteert. Het hof kan niet tot een ander oordeel komen. Mede gelet op de omstandigheid dat partijen in precies dezelfde branche hun activiteiten ontplooien en gebruik maken van – dan wel ingang proberen te krijgen bij – dezelfde klanten en leveranciers, bestaat er (bij de hier te verrichten summiere toetsing en na afweging van de wederzijdse belangen) onvoldoende grond om het beslag op te heffen. De door VNU aangedragen argumenten zijn van onvoldoende gewicht om te kunnen oordelen dat de vordering van 7-Seas summierlijk ondeugdelijk is. Ook bestaat onvoldoende concrete aanleiding de vordering op een lager bedrag te begroten. Grief 5 is vergeefs voorgesteld.
3.11 De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. VNU zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt VNU in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van 7-Seas begroot op € 666,00 aan verschotten en € 894,00 voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, G.J. Visser en M.M.M. Tillema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 april 2013.