afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.035.581/01
zaaknummer rechtbank : 920418 DX EXPL 07-2161
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
1. [ GEÏNTIMEERDE sub 1 ] en
2. [ GEÏNTIMEERDe sub 2 ],
beiden wonend te [ plaatsnaam ] (Gld.),
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. H. Veldhuizen te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [ Geïntimeerden ] genoemd. [ Geïntimeerde sub 1 ] wordt afzonderlijk aangeduid als [ Geïntimeerde sub 1 ].
Dexia is bij dagvaarding van 27 november 2008 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 27 augustus 2008, gewezen tussen [ Geïntimeerden ] als eisers en (onder meer) Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel, met een productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
- akte houdende overlegging aanvullende productie en bewijsaanbod, met productie;
- akte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [ Geïntimeerden ] alsnog zal afwijzen en hen zal veroordelen het op grond van het bestreden vonnis ontvangen bedrag aan Dexia terug te betalen, met rente, met veroordeling van [ Geïntimeerden ] in de proceskosten, met rente en nakosten.
[ Geïntimeerden ] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad - hun vorderingen alsnog geheel zal toewijzen met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil met uitzondering van de bedragen ter zake van het netto (gezins)inkomen per jaar en het vermogen (na aftrek van schulden) in 2000 die de kantonrechter onder 1.2 heeft vastgesteld. De feiten die niet in geschil zijn dienen ook het hof als uitgangspunt. Het netto gezinsinkomen en het vermogen komt hierna bij de behandeling van de grieven aan de orde.
3.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN: AZ7033; NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [ Geïntimeerden ] hebben door een schrifte¬lijke mededeling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tijdig) laten weten dat zij niet aan de verbindend verklaarde overeenkomst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden willen zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van hen geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst [ Geïntimeerden ] niet bindt.
3.2 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1 [ Geïntimeerde sub 1 ] is in juni 2000 een leaseovereenkomst met de naam AEX Plus Effect Voor¬uitbetaling (hierna: de leaseovereenkomst) aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia (hierna ook: Dexia). De looptijd van de leaseovereenkomst was 240 maanden.
3.2.2 Op grond van de leaseovereenkomst heeft [ Geïntimeerde sub 1 ] een bedrag van Dexia geleend. Met dat bedrag is een AEX plus certificaat aangekocht dat [ Geïntimeerde sub 1 ] van Dexia heeft geleast. Over het geleende bedrag was [ Geïntimeerde sub 1 ] rente verschuldigd. De leaseovereenkomst is een zogenoemd aflosproduct.
3.2.3 De leaseovereenkomst is inmiddels beëindigd. Bij beëindiging was de waarde van het certificaat € 1.668,83 hoger dan de restant hoofdsom en de achterstallige post(en). Genoemd bedrag heeft Dexia aan [ Geïntimeerde sub 1 ] betaald.
3.3 [ Geïntimeerden ] hebben Dexia en DM & It B.V., tevens handelend onder de naam Spaaradvies, gedagvaard en gevorderd zoals omschreven in het bestreden vonnis onder 2.1. De kanton¬rechter heeft in het bestreden vonnis Dexia en Spaaradvies uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk veroordeeld om aan [ Geïntimeerden ] € 5.178,86 te betalen, met rente en proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4 Grief I in principaal beroep strekt ten betoge dat het bestreden vonnis, dat gebaseerd is op het zogenoemde categorie¬model, niet in stand kan blijven. Door de richtinggeven¬de arresten van dit hof van 1 december 2009 (LJN: BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), waarmee het hof een nadere invulling heeft gegeven aan de normen die de Hoge Raad heeft geformuleerd bij arresten van 5 juni 2009 (LJN: BH2811, BH2815 en BH2822), en die de Hoge Raad bij arresten van 29 april 2011 (LJN: BP4012 en BP4003) heeft bevestigd, is het categorie¬model achterhaald, aldus Dexia. Zij heeft daarbij ook betrokken dat bij de toepassing van het categoriemodel de maandtermijnen vanaf de zestigste termijn integraal voor rekening van Dexia blijven.
3.5 De grief slaagt. In het categorie-model worden de betaalde (rente)termijnen steeds beschouwd als schade die voor gedeel¬telijke vergoeding in aanmerking komt, ook als de betalingsver¬plichtingen naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden. In de door Dexia genoemde arresten wordt onderscheid gemaakt tussen de reeds betaalde rente en aflossing enerzijds en de restschuld anderzijds. Alleen indien ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst de betalings¬verplichtingen naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer legden, komt een deel van de betaalde rente en aflossing voor vergoeding in aanmerking. Daaruit volgt dat steeds vastgesteld moet worden of de lease¬overeenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last meebracht. Bij de vaststelling daarvan hanteert dit hof een algemene for¬mule, door Dexia aangeduid als het Hofmodel. De toepassing van het Hofmodel leidt in onderhavige zaak tot een andere uitkomst dan het door de kantonrechter toegepaste categoriemodel, als gevolg waarvan het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Voorts heeft dit hof in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om in navolging van de kantonrechter bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken overeenkomst anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook om die reden kan het vonnis niet in stand blijven.
3.6 Met grief II in principaal beroep betwist Dexia gemotiveerd (zie ook de berekening die als productie 16 bij memorie van antwoord in incidenteel appel in het geding is gebracht) dat de leaseovereenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [ Geïntimeerden ] legden. De grief slaagt. Ook indien wordt uitgegaan van het netto maandinkomen van € 1.255,23 (= X) dat [ Geïntimeerden ] noemen en het aanwezige vermogen geheel buiten beschouwing wordt gelaten (V = 0), legde de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware last op [ Geïntimeerden ] [ Geïntimeerden ] hebben niet betwist dat hun woonlasten lager waren dan de norm woonlasten van het Nibud (W = 0). Evenmin hebben zij betwist dat er geen verplichtingen uit andere leaseovereen¬komsten waren (B = 0). [ Geïntimeerden ] stellen dat andere kredietovereenkomsten een maandelijkse verplichting van € 47,42 (= C) meebracht. Na aftrek van de ver¬plich¬tingen uit de leaseovereenkomst van € 129,32 (= A) en € 47,42 resteert een Draag¬kracht van (€ 1.255,23 - € 129,32 - € 47,42 =) € 1.078,49. De Bestedingsnorm bedraagt uitgaande van Y = 806: 806 + (10% van 806 =) 81 + (15% van (1.255 – 806 =)) 67 = € 954,-. Nu de Draagkracht groter is dan de Bestedingsnorm is naar redelijke verwachtingen geen sprake van een onaanvaardbaar zware last. Gezien deze uitkomst gaat het hof niet in op de vraag of het netto besteedbaar inkomen in 2000 hoger was dan € 1.255,23, of (een deel van) het aanwezige vermogen in aanmerking moet worden genomen en of op [ Geïntimeerden ] uit hoofde van een andere kredietovereenkomst daadwerkelijk nog een maandelijkse verplichting hadden van € 47,42.
3.7 [ Geïntimeerden ] betogen dat het in het geval van een zelfstandig ondernemer als [ Geïntimeerde sub 1 ] niet juist is de berekening van het inkomen op de gegevens van een enkel jaar te baseren. In zo’n geval dient het inkomen te worden berekend aan de hand van de gemiddelde inkomens over drie jaren. Het hof volgt [ Geïntimeerden ] niet in hun betoog, reeds niet omdat gesteld noch gebleken is dat het inkomen van [ Geïntimeerde sub 1 ] sterk fluctueerde. Uit een vergelijking van het overzicht biljetten van een proces over het jaar 1999, dat [ Geïntimeerden ] bij akte houdende overleggen aanvullende productie en bewijsaanbod in het geding hebben gebracht, met het overzicht biljetten van een proces over het jaar 2000 dat [ Geïntimeerden ] als productie 7 bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel in het geding hebben gebracht, blijken geen noemenswaardige verschillen.
3.8 Uit het voorgaande volgt dat grief II in principaal beroep slaagt.
3.9 Voor zover [ Geïntimeerden ] met grief 1 in incidenteel beroep betogen dat ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware last, volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat de grief faalt. Indien de inkomens- en vermogenspositie van de afnemer naar redelijke verwach¬ting toereikend was de betalingsverplichtingen uit de lease¬overeenkomst, waaronder de mogelijke (maximale) rest¬schuld, te voldoen, blijft de schadepost betaalde rentetermijnen in beginsel geheel voor rekening van de afnemer, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (LJN: BH2813). Deze schade kan immers worden toegeschreven aan de omstandigheid dat, naar de afnemer wist of moest weten, met geleend geld is belegd. Dat in het onderhavige geval anders zou moeten worden geoordeeld is onvoldoende gesteld of gebleken. Dexia is derhalve niet gehouden tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde rentetermijnen. Nu Dexia niet gehouden is (een deel van) de betaalde termijnen te vergoeden en de leaseovereenkomst niet is geëindigd met een restschuld, komt het hof niet toe aan het betoog van [ Geïntimeerden ] dat de specifieke omstandigheden in onderhavige zaak aanleiding dienen te geven tot een andere schadeverdeling dan de ‘standaardverdeling’ van eenderde/tweederde.
3.10 Met grief III in principaal beroep bestrijdt Dexia het oordeel van de kanton¬rechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [ Geïntimeerde sub 1 ] de betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde termijnen heeft zij geen belang bij de behandeling van deze grief.
3.11 Hetgeen [ Geïntimeerden ] in eerste aanleg hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun eis, voor zover dit als gevolg van de hierboven gegeven oordelen opnieuw aan de orde zou moeten komen, kan niet leiden tot een andere beoordeling.
3.12 Nu door [ Geïntimeerden ] geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die – indien bewezen – tot een ander oordeel kunnen leiden, dienen de door hen gedane bewijsaanbiedingen als niet terzake dienend te worden gepasseerd.
3.13 Bij memorie van grieven heeft Dexia gevorderd [ Geïntimeerden ] te veroordelen tot terugbetaling van € 8.160,82, zijnde het bedrag dat Dexia ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [ Geïntimeerden ] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2008, de dag van betaling. De vordering tot terugbeta¬ling zal worden toegewezen.
3.14 Grief II in incidenteel beroep is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Nu [ Geïntimeerden ] in het ongelijk worden gesteld, komt het hof niet toe aan de behandeling van die grief.
De slotsom van het bovenstaande is dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van [ Geïntimeerden ] zullen alsnog worden afgewezen. De vordering van Dexia tot terugbetaling als onder 3.13 overwogen zal worden toegewezen. Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aanleg tussen partijen te verrekenen zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. [ Geïntimeerden ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, inclusief de nakosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vorderingen van [ Geïntimeerden ] af;
veroordeelt [ Geïntimeerden ] om aan Dexia (terug) te betalen een bedrag van € 8.160,82, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2008 tot de dag van de algehele voldoening;
verrekent de proceskosten van het geding in eerste aanleg zodanig dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt [ Geïntimeerden ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Dexia gevallen, in principaal beroep op € 347,44 aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat en in incidenteel beroep op € 447,- aan salaris advocaat alsmede op € 131,- voor nasalaris advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, almede met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 juni 2013 door de rolraadsheer.