Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Beoordeling
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
1. INLEIDING
2.PERIODE VAN 1 AUGUSTUS 2002 TOT 1 JANUARI 2003
3.PERIODE VAN 1 JANUARI 2003 TOT 1 JANUARI 2004
4.PERIODE VANAF 1 JANUARI 2004
400245
400255, verstuurd voor een bedrag van € 110.000,00, exclusief btw (€ 130.900,00 inclusief btw). Op deze factuur is vermeld, voor zover van belang: “
BETALING: volgens afspraakna ontvangst van deze factuur. De vervaldatum van deze factuur is 7 januari 2004.”
Credit op factuur 400245 aangaande 5 % licentiekosten volgens contract 1 mei 2000 betreffende de periode 1 april 2002 tot 31 oktober 2004 o.v.v. samenwerking Numico-Bluehorn. Volgens afspraak hebben wij u een nieuwe factuur verzonden. (nummer 400255)”.
Het raamcontract heeft al maanden op zich laten wachten en werd begin december door [-] uiteindelijk goedgekeurd. Formeel moeten jij en [-] tekenen, dus is het contract naar jullie toe gegaan. Het bevreemdt mij dat er dan vanuit jouw persoon ineens weer ‘items’ opdagen in het contract.
a breach in a contract that has been valid since the year 2000” en aangegeven dat er “
some crucial contract issues”waren waaraan door Danone geen opvolging was gegeven.
900650voor de licentiekosten over de periode mei 2000 tot en met november 2009 voor het bedrag van € 1.595.625,13 exclusief btw aan Danone gestuurd. Na verrekening van het eerder door Danone betaalde bedrag van € 110.000,= (exclusief btw) resteerde er te betalen € 1.767.893,90 (inclusief btw). Deze factuur is door Danone onbetaald gelaten. Bij brief van 13 oktober 2009 heeft de advocaat van Globalocity Danone gesommeerd de factuur binnen vijf dagen te voldoen.
Ondergetekende, (…) was tot 2003 lid van de raad van bestuur van Koninklijke Numico N.V. (…).
grieven I, VII en XIV in het principale hoger beroepfalen.
Grief VIII in principaal beroepgaat nog in op overweging 2.11 van het eindvonnis waar de rechtbank de stelling van Danone bespreekt dat aan de nadere overeenkomst (van 13 december 2004) uitvoering is gegeven. Uit het voorgaande vloeit voort dat ook deze grief ongegrond is. De kennelijke veronderstelling van Danone, ook bij deze grief, is dat Globalocity in de bespreking van 13 december 2004 tegenover de afstand van het recht op de licentievergoeding genoegen heeft genomen met de toezegging dat zij door Danone (zoveel mogelijk) als “global preferred supplier” zou worden behandeld, dus zonder dat die positie zou zijn vastgelegd door middel van ondertekening door beide partijen van het raamcontract. Hiervoor is reeds aan de orde gekomen dat het hof de desbetreffende stelling van Danone niet alleen niet aannemelijk maar ook, in navolging van de rechtbank, niet bewezen acht.
grieven II, III, IV en IX in het principale beroephebben betrekking op het hiervoor besproken beroep van Danone op rechtsverwerking. Uit het voorgaande vloeit voort dat die grieven vruchteloos zijn voorgesteld.
grieven X, XI t/m XIII, XV en XVI in het principale beroep.
de eindoplevering van “fase 3”vrijgesteld was van de verplichting een licentievergoeding te betalen, maar in de volgende jaren per jaar aan licentiekosten 5% van de totale ontwikkelingskosten zou betalen. Dit impliceert dat die kosten op dat moment bekend zouden zijn en direct gerelateerd waren aan (de gemaakte ontwikkelingskosten ten tijde van) de eindoplevering van fase 3. Het betoog van Globalocity dat van een fixatie van genoemd bedrag in bijlage 2 bij de overeenkomst geen sprake is, overtuigt niet. In de bijlage wordt melding gemaakt van de “totalen gebudgetteerd” voor de fasen 1, 2 en 3 en dat wordt uitgegaan van een totaal aan “daadwerkelijke kosten” van f 3.605.000,= welk bedrag gebaseerd is op die gebudgetteerde bedragen voor die fasen. Uit het feit dat in de bijlage wordt gesproken over “een minimale afname van 55 websites” tegen een prijs van f 40.000,- per website terwijl voor fase 3 een budget daarvoor van f 2.200.000 wordt genoemd, kan, anders dan Globalocity heeft betoogd, niet worden afgeleid dat er hogere kosten in rekening zouden mogen worden gebracht als meer websites zouden worden gemaakt. De prijs van f 40.000,= is immers klaarblijkelijk afgeleid uit het budget van f 2.200.000,= indien het aantal websites 55 zou zijn. De stelling van Globalocity dat zij veel meer dan 55 websites heeft gebouwd, is daarom niet ter zake dienend. Overigens is door Danone tegengesproken dat Globalocity in de periode tot 1 september 2001, de datum waarop, naar Globalocity heeft gesteld en Danone niet heeft weersproken, “fase 3” is opgeleverd, meer dan 55 websites heeft gebouwd en dat dit wel het geval is geweest heeft Globalocity niet gesteld, laat staan met concrete gegevens onderbouwd.
grieven X, XI, XV en XVI in principaal beroepslagen.
Grief VI in incidenteel appeldie erover klaagt dat de rechtbank de vordering van Globalocity heeft afgewezen voor zover deze is gebaseerd op kosten die zijn voortgekomen uit werkzaamheden die door Globalocity zijn verricht vóór de totstandkoming van de Overeenkomst 2000, faalt.
Grief XII in het principale beroepis kennelijk alleen voorgesteld voor het geval het hof Danone hierin niet zou volgen. Deze grief kan daarom onbesproken blijven.
Grief XIII in het principale beroepwordt ongegrond bevonden.
grief XVII in principaal beroepopgekomen.
grief IX in incidenteel hogerberoep waarmee Globalocity is opgekomen tegen het eindvonnis van de rechtbank voor zover daarin (slechts) wettelijke rente was toegewezen over de periode vanaf de inleidende dagvaarding. Die grief faalt.
grief XII in incidenteel beroepkeert Globalocity zich tegen de beslissing van de rechtbank dat de vordering van Globalocity om Danone te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten van € 5.500,= wordt afgewezen. Uit het door Danone in hoger beroep gevoerde verweer volgt dat zij in elk geval in deze fase van de procedure de verschuldigdheid van die kosten heeft betwist. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat Globalocity in de door haar gevorderde kosten de kosten van de registeraccountant Baars zijn begrepen. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof van oordeel is dat die kosten niet gemaakt hadden behoeven te worden en in redelijkheid niet ten laste van Danone kunnen worden gebracht. Hetzelfde geldt voor de door Globalocity genoemde kosten van een in haar opdracht uitgevoerd forensisch onderzoek, die bovendien tijdens de procedure zijn gemaakt en daarom niet als buitengerechtelijk kunnen worden aangemerkt. Voor het overige heeft Globalocity ook in hoger beroep niet gespecificeerd wanneer zij welke als zodanig te kwalificeren buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De grief is tevergeefs voorgedragen.
Grief X in incidenteel appelkeert zich tegen de beslissing van de rechtbank om haar vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Deze grief faalt omdat deze voor het hoger beroep geen betekenis heeft. Met
grief XI in incidenteel appelbeoogt Globalocity klaarblijkelijk dat het hof het onderhavige arrest uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Het hof zal de veroordeling van Danone tot betaling van het genoemde geldbedrag, met wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door Globalocity gevorderd. Uit de aard van deze veroordeling volgt dat Globalocity daarbij voldoende belang heeft. Dit belang weegt zwaarder dan het mogelijke restitutierisico dat zich zal kunnen verwezenlijk in het geval Danone tegen de bij dit arrest uitgesproken veroordeling met succes in cassatie opkomt en de vordering van Globalocity alsnog zal worden afgewezen. De overige grieven behoeven geen afzonderlijke bespreking meer, omdat zij in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen zelfstandige betekenis missen.