Uitspraak
mr. J.M.K.P. Cornegoorte Amsterdam,
mr. M.A.L.M. Willemste Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1 in incidenteel hoger beroepstelt [geïntimeerde] dat de kantonrechter ten onrechte zijn beroep op dwaling heeft verworpen en die verwerping niet heeft gemotiveerd. [geïntimeerde] stelt dat zijn dwaling is te wijten aan de onjuiste en onvolledige inlichtingen van Spaar Select (c.q. Dexia). [geïntimeerde] is afgegaan op de mededelingen van Spaar Select en op de inhoud van de brief van Spaar Select van 5 juli 1999. Spaar Select en [geïntimeerde] hebben de inhoud van de leaseovereenkomsten ter gelegenheid van de ondertekening niet integraal doorgenomen omdat er niks viel door te nemen. Spaar Select bood hem een gunstiger spaarvorm dan bij de Rabobank, waarbij hij 12,5% rente zou ontvangen. [geïntimeerde] zou f 96.000,- inleggen en na vijf jaar zou Dexia f 166.477,- uitkeren, aldus [geïntimeerde].
grief 2 in incidenteel hoger beroepbestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat niet is voldaan aan de maatstaf voor misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW). Aan deze stelling legt hij, zakelijk weergegeven, ten grondslag dat de leaseovereenkomsten niet hadden mogen worden gesloten, omdat [geïntimeerde] niet beschikte over de benodigde kennis en ervaring op het gebied van beleggingen. Dexia had [geïntimeerde] behoren te weerhouden van het aangaan van de leaseovereenkomsten.
grief I in principaal hoger beroepbetoogt Dexia dat daarom het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de grief slaagt. Dexia heeft bij grief I in principaal hoger beroep ook geklaagd over het oordeel van de kantonrechter dat bij de toepassing van het categoriemodel de maandtermijnen vanaf de zestigste termijn integraal voor rekening van Dexia blijven. Dit hof heeft in zijn arresten van 1 december 2009 overwogen dat er geen grond is om bij de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia betalingen gedaan na de zestigste maand van de looptijd van de betrokken leaseovereenkomsten anders te benaderen dan eerdere betalingen. Niet kan immers worden gezegd dat schade bestaande in betaalde rente en betaalde aflossingen na de zestigste maand, in mindere mate dan eerder gedane betalingen kan worden toegeschreven aan omstandigheden die aan de wederpartij van Dexia zijn toe te rekenen. Evenmin verplicht de billijkheid tot een andere benadering van zulke betalingen. Ook in zoverre is grief I in principaal hoger beroep terecht voorgesteld.
grief III in principaal beroepbestrijdt Dexia het oordeel van de kantonrechter dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de data waarop [geïntimeerde] betalingen aan Dexia heeft verricht. Nu Dexia niet gehouden is tot (gedeeltelijke) vergoeding van de betaalde termijnen heeft zij geen belang bij de behandeling van deze grief.