ECLI:NL:GHAMS:2014:1337

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
200.088.809-01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van vreemdelingenbeslag en tegenzekerheid in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van Progress Bulk Carriers Ltd tegen T.K.B. Shipping A/S. De zaak betreft een vordering tot opheffing van vreemdelingenbeslag op de bunkers aan boord van het schip 'John F'. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg het beslag deels gehandhaafd en deels opgeheven, en Progress bevolen om de bunkers uit de onder beslag blijvende tanks te verwijderen. Progress had een vordering ingediend voor huurtermijnen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat TKB voldoende bewijs had geleverd van schade door een onterechte weigering van Progress om een vracht te vervoeren. De vordering werd herbegroot op US $ 541.000,- en Progress werd verplicht tot het stellen van tegenzekerheid.

In het tussenarrest van het hof werden de grieven van Progress, die betrekking hadden op de procedure in eerste aanleg en de beslissingen van de voorzieningenrechter, verworpen, met uitzondering van de deelgrief over de tegenzekerheid. Het hof oordeelde dat Progress onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar standpunt en dat TKB schade had geleden door de weigering van Progress om de lading te vervoeren. TKB verzocht het hof om terug te komen op de beslissing over de tegenzekerheid, maar het hof weigerde dit verzoek. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de grieven van Progress falen, met uitzondering van de deelgrief over de tegenzekerheid, die gegrond werd verklaard. Het hof vernietigde het vonnis voor zover het de tegenzekerheid betreft en wees de vordering van TKB af, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. Progress werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.088.809/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 488834/KG ZA 11-656
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2014
inzake
PROGRESS BULK CARRIERS LTD,
gevestigd te Nassau, Bahama’s,
appellante,
advocaat: mr. R.A.D Blaauw te Rotterdam,
tegen:
T.K.B. SHIPPING A/S,
gevestigd te Kopenhagen, Denemarken,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Progress en TKB genoemd.
Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 15 oktober 2013, verwijst het hof naar het op die datum uitgesproken tussenarrest en de daarin vermelde stukken.
Progress heeft vervolgens een akte genomen en TKB een antwoordakte. Daarna is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter het beslag op de bunkers aan boord van de ‘John F’ deels gehandhaafd en deels opgeheven. In het belang van Black Med Lines, de scheepseigenaar, heeft de voorzieningenrechter Progress bevolen de bunkers in de onder beslag blijvende tanks uit het schip te verwijderen, op straffe van een dwangsom. (Het beslag is nadien opgeheven.) Met betrekking tot de hoofdvordering waarvoor het beslag was gelegd, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de vordering terzake van huurtermijnen van Progress op TKB onvoldoende betwist was, maar heeft hij aan de zijde van TKB voldoende geloofwaardig geacht dat deze schade had geleden als gevolg van een onterechte weigering door Progress om een vracht HBI te laden en te vervoeren. De voorzieningenrechter heeft de vordering met inachtneming hiervan herbegroot op (zoals blijkt uit rechtsoverwegingen 4.15–4.16) US $ 541.000,- en Progress veroordeeld tot het stellen van tegenzekerheid in verband met een mogelijk onrechtmatig beslag van 20% van de herbegrote vordering. In de procedure tussen TKB en Progress heeft de voorzieningenrechter de proceskosten gecompenseerd.
2.2.
In genoemd tussenarrest heeft het hof de grieven I tot en met V, die betrekking hadden op het verloop van de procedure in eerste aanleg, de beslissingen van de voorzieningenrechter over de eigendom van de bunkers en de formulering van het dictum verworpen, met uitzondering van de deelgrief van Progress die zich richtte tegen de door de voorzieningenrechter aan Progress opgelegde verplichting tot het stellen van tegenzekerheid. Deze deelgrief heeft het hof gegrond geacht. Van de op de hoofdvordering betrekking hebbende grief VI, heeft het hof de onderdelen A en B verworpen. Onderdeel C betrof de door TKB gestelde weigering van Progress een lading HBI te accepteren. Op dit punt achtte het hof nader debat nodig. Hiertoe is de zaak naar de rol verwezen. Partijen hebben vervolgens akten genomen.
2.3.
Progress heeft bij haar akte een in de Engelse arbitrageprocedure ingediend schriftelijk stuk overgelegd, alsmede een “certificate of analysis” (SGS analysis) en een stapel correspondentie. Zij citeert in haar akte een passage uit een schriftelijk stuk uit de Engelse arbitrageprocedure, waaruit volgt dat zij in die procedure ook het standpunt heeft ingenomen dat haar een lading DRI Fines/DRI (C) is aangeboden. Als haar later een andere lading is aangeboden dan de haar eerder aangeboden lading DRI (C), dan heeft TKB haar onvoldoende voorzien van deugdelijke specificaties. De verstrekte SGS-analyse was een certificaat van meer dan twaalf maanden oud voor een andere lading, aldus Progress in het citaat.
2.4.
Het hof is van oordeel dat Progress met het citaat en de (zonder verder commentaar overgelegde) producties haar standpunt niet zodanig nader heeft onderbouwd dat het standpunt van TKB hiermee voldoende is weersproken. Het had op de weg van Progress gelegen in haar akte, zo veel mogelijk met verwijzing naar concrete passages in overgelegde stukken, uiteen te zetten hoe de informatie-uitwisseling met betrekking tot de op 17 januari 2011 in het vooruitzicht gestelde lading precies is verlopen en welke standpunten er daarbij over en weer (en op welke gronden) zijn ingenomen. Het citaat in de akte eindigt met vermelding van een bericht van de kant van TKB van 18 januari 2009, maar een aanzienlijk deel van de overgelegde correspondentie dateert van 19 januari 2011. Bij deze stand van zaken, acht ook het hof voorshands voldoende geloofwaardig dat er een vaart met een lading HBI was gepland, dat deze niet door kon gaan door de weigering van Progress – die immers primair (ook in deze procedure) van mening was dat zij in het geheel niet verplicht was HBI te vervoeren - en dat TKB daardoor schade heeft geleden. Daarmee faalt ook onderdeel C van grief VI.
2.5.
TKB heeft in haar akte het hof verzocht terug te komen van zijn beslissing de deelgrief van Progress gegrond te achten waarmee deze opkwam tegen de opgelegde verplichting tegenzekerheid te stellen. TKB wijst daarbij (nogmaals) op het bepaalde in art. 701 Rv. Het hof zal dit verzoek niet honoreren. Art. 701 Rv betreft de mogelijkheid aan het verlof tot beslaglegging de voorwaarde te verbinden dat tot een bepaald bedrag zekerheid wordt gesteld voor de schade die door het beslag kan worden veroorzaakt. TKB verdedigt dat ook nadat een beslag is gelegd, de beslaglegger kan worden verplicht zekerheid te stellen. In het onderhavige geval is de verplichting tot het stellen van tegenzekerheid echter niet als voorwaarde verbonden aan het handhaven van het beslag, maar is deze verplichting als zelfstandige verplichting opgelegd. Zoals het hof reeds heeft overwogen zijn geen althans ontoereikende omstandigheden gesteld of gebleken die een dergelijke voorziening rechtvaardigen en is de enkele mogelijkheid van een schadevordering daarvoor onvoldoende. Het hof blijft bij dit oordeel.
2.6.
Slotsom van het vorenstaande en van hetgeen reeds in het tussenarrest is overwogen en beslist is dat de grieven van Progress falen, op de deelgrief (onderdeel van grief V) na die betrekking heeft op de tegenzekerheid. Op dit punt zal het vonnis worden vernietigd en zal de vordering van TKB worden afgewezen. Voor het overige zal het vonnis worden bekrachtigd, met dien verstande dat het hof voor de volledigheid zal bepalen dat in het dictum onder 5.3. het bedrag waarvoor is herbegroot US $ 541.000,- dient te luiden. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 4.15 overwogen dat dit het herbegrote bedrag dient te zijn, maar dat om praktische redenen het bedrag van US $ 325.000,- in het dictum wordt gehandhaafd. Partijen zijn in hoger beroep niet opgekomen tegen het in rechtsoverweging 4.15 vermelde bedrag. Progress zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen), voor zover Progress daarin in het dictum onder 5.4. is veroordeeld tot het stellen van tegenzekerheid en wijst de vordering van TKB in zoverre alsnog af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) voor het overige, met dien verstande dat in het dictum onder 5.3. het bedrag waarop de vordering is herbegroot US $ 541.000,- bedraagt;
veroordeelt Progress in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van TKB begroot op € 649,- aan verschotten en € 1.788,- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2014.