3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) Evodam is op 1 mei 2004 een exploitatieovereenkomst aangegaan met BP Nederland B.V. (verder: BP) met betrekking tot het tankstation aan de Chr. van Abkoudestraat 2 te Volendam (verder: het tankstation). BP had het tankstation gehuurd van [X] Brandstoffen B.V. (kennelijk handelend onder de naam “[X] Service Stations”, verder [X]), van 1 januari 2000 tot 31 december 2009 met een optie voor BP voor een aansluitende periode van tien jaar. Het betreft bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
( b) Artikel 16 van deze exploitatieovereenkomst, dat gaat over de duur van de overeenkomst, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“16(2)Periode.De overeenkomst is aangegaan voor de periode vermeld in de Bijzondere Voorwaarden.Na ommekomst van de vorenbedoelde periode eindigen overeenkomst en exploitatie automatisch, zonder dat enige opzegging nodig is.
16(3)Deze overeenkomst loopt synchroonmet de in de Bijzondere Voorwaarden als “aanverwante overeenkomsten” aangeduide contracten. Bij het einde van één of meer van die aanverwante overeenkomsten, om welke reden dan ook, neemt de onderhavige exploitatieovereenkomst op hetzelfde moment en zonder meer eveneens een einde.
16(4)Automatisch eindigtdeze overeenkomst tussentijds op het tijdstip waarop de eventuele onderliggende overeenkomst (bijvoorbeeld huur) resp. de vergunning op grond waarvan BP rechten op het verkooppunt heeft, geheel of gedeeltelijk eindigt.”
Op grond van artikel 6 lid 1 van de bij de exploitatieovereenkomst behorende bijzondere voorwaarden wordt de exploitatieovereenkomst geacht per 1 mei 2004 te zijn aangevangen. Verder luidt dit artikel, voor zover van belang:
“(2)Einde der exploitatie
Deze overeenkomst eindigt uiterlijk per 31 december 2008, of zoveel eerder ingeval voordien de huurovereenkomst tussen BP en haar verhuurder eindigt. In dit laatste geval eindigt exploitant’s exploitatie op dezelfde dag als de huurovereenkomst eindigt zonder dat BP jegens exploitant tot enige vergoeding gehouden zal zijn.”
( c) Artikel 28 van de exploitatieovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“28.Voorbehoud
Partijen zullen aan de Kantonrechter verzoeken artikel 16 van deze overeenkomst goed te keuren, wanneer de duur ervan – inclusief de duur van een eventuele verlenging – meer dan twee jaar bedraagt. (…) Bij gebreke van bedoelde goedkeuring wordt de overeenkomst (…) geacht te zijn aangegaan voor een periode van 22 (…) maanden (…), in welk geval de overeenkomst aan het einde van de bedoelde periode automatisch van rechtswege zal eindigen.”
In artikel 9 van de bijzondere voorwaarden is (het ontbreken van) deze goedkeuring als ontbindende voorwaarde opgenomen. Ter uitvoering van deze bepalingen hebben BP en Evodam bij verzoekschrift, ter griffie van de rechtbank ingekomen op 21 oktober 2004, de kantonrechter om de bedoelde goedkeuring verzocht. Daartoe hebben zij aangevoerd:
“4. De exploitatieovereenkomst is aangegaan voor de periode ingaand 1 mei 2004 en eindigend op 31 december 2008.
5.Bijzondere omstandigheden.Ter uitvoering van het in de overeenkomst bepaalde verzoeken partijen om Uw goedkeuring van het beding terzake het einde van de exploitatieovereenkomst. Onderhavige overeenkomst is gekoppeld aan de huurover-eenkomst c.q. de vergunning op grond waarvan het tankstation wordt geexploiteerd. BP kan niet meer rechten overdragen dan zij zelf heeft. Daarom heeft zij er belang bij dat de genoemde overeenkomst eindigt op het tijdstip dat de huurovereenkomst, resp. de vergunning op grond waarvan BP rechten op het verkooppunt heeft, geheel of gedeeltelijk eindigt. Zie ook art. 16.4 van de Exploitatieovereenkomst.”
Bij beschikking van 21 oktober 2004 heeft de kantonrechter de gevraagde goedkeuring verleend en daartoe overwogen:
“Dit besluit berust op de overweging dat de bijzondere omstandigheden van het geval de bedoelde afwijking van de wettelijke bepalingen van artikel 7:293 lid 1 BW respectievelijk art. 7:291 BW rechtvaardigen en dat gebleken is dat de huurder en verhuurder het verzoek ondersteunen.”
( d) In verband met het feit dat BP haar rechten en vergunningen met betrekking tot het onderhavige tankstation aan Gulf heeft verkocht is Gulf per 22 december 2006 als huurder in de plaats gesteld van BP. In rechte dient ervan te worden uitgegaan dat BP, daartoe bevoegd op grond van artikel 29 van die overeenkomst, haar rechten en verplichtingen uit de exploitatieovereenkomst aan Gulf heeft overgedragen en Gulf vervolgens aan Demarol.
( e) Bij brief van 28 november 2008 heeft Demarol Evodam meegedeeld dat de exploitatieovereenkomst per 31 december 2008 afliep en per die datum automatisch zou worden beëindigd. Toen Evodam zich hiertegen verzette hebben Gulf c.s. in kort geding onder meer de ontruiming van het tankstation gevorderd. Bij vonnis van 17 februari 2009 heeft de kantonrechter die vordering afgewezen.
( f) Bij beschikking van 26 oktober 2009 heeft de kantonrechter het op 1 juli 2009 door Evodam gedane verzoek tot herroeping van de hiervoor onder (c) genoemde beschikking van 21 oktober 2004 afgewezen wegens overschrijding van de in artikel 383 jo artikel 391 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde termijn. Aan dat verzoek had Evodam ten grondslag gelegd dat BP in de desbetreffende verzoekschrift-procedure bedrog heeft gepleegd in de zin van art. 382 onder a jo art. 390 Rv.