ECLI:NL:GHAMS:2014:1731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
200.142.010/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor verzoekster met een verleden van financiële problemen en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van verzoekster om de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren. Verzoekster had eerder, op 11 februari 2014, een afwijzing ontvangen van de rechtbank Amsterdam, die oordeelde dat verzoekster niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van een schuld aan de Belastingdienst van € 9.215,97, die was ontstaan door ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2011. Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet te goeder trouw was en dat zij inmiddels de omstandigheden die tot haar schulden hebben geleid onder controle heeft gekregen.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster, als alleenstaande ouder van twee kinderen, zich heeft ingespannen om haar leven weer op de rit te krijgen. Ze staat sinds 2006 onder budgetbeheer, heeft een budgetcursus gevolgd en heeft haar financiële situatie weten te stabiliseren. Het hof waardeert de inspanningen van verzoekster, waaronder het feit dat zij al twee jaar geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan en vrijwilligerswerk verricht. Het hof oordeelt dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van haar schulden onder controle heeft gekregen.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank vernietigd en verklaart het de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op verzoekster. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank rekening moet houden met de overwegingen van het hof. Het hof benadrukt dat verzoekster zich moet houden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de sollicitatieplicht, zolang de rechter-commissaris haar daar niet van heeft vrijgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.142.010/ 01
rekestnummer rechtbank Amsterdam : C/13/555242 / FT RK 13/2770
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 april 2014
in de zaak van
[verzoekster],
wonend te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. S van Beers te [vestigingsplaats].

1.Het geding in hoger beroep

Verzoekster wordt hierna [verzoekster] genoemd.
[verzoekster] is bij per fax op 17 februari 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2014, waarbij het verzoek van [verzoekster] om de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren, is afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 1 april 2014. Bij die behandeling is [verzoekster] verschenen, bijgestaan door mr. Van Beers voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoekschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [verzoekster] op 31 maart 2014 nader overgelegde stukken. [verzoekster] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekster] om de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren op de voet van artikel 288 van de Faillissementswet (Fw) afgewezen, op de grond dat zij – samengevat – een schuld aan de Belastingdienst van € 9.215,97 heeft laten ontstaan, wegens ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2011. [verzoekster] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze schuld te goeder trouw is ontstaan.
2.2
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift verzocht om alsnog tot de wettelijke schuldsanering te worden toegelaten. [verzoekster] heeft daartoe op door haar aangevoerde gronden – in haar grieven genoemd – samengevat en voor zover van de beslissing van belang het volgende naar voren gebracht.
2.3
Ten onrechte heeft de rechtbank volgens [verzoekster] overwogen dat zij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst. [verzoekster] heeft verklaard dat zij een traumatisch verleden kent, daar zij gehuwd is geweest met een man die haar geestelijk en fysiek ernstig en stelselmatig heeft mishandeld. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij maandelijks onder dwang haar gehele inkomen aan haar toenmalige partner heeft moeten afstaan, welk inkomen naar familie van haar toenmalige partner in [… 1]werd gestuurd. Verder werden er diverse kredieten afgesloten bij Primeline en Comfort Card. Vanaf haar scheiding in juni 2005, is [verzoekster] bezig met de aflossing van de uit haar huwelijk voortvloeiende schulden, aldus steeds [verzoekster]. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij vanaf 2006 onder budgetbeheer staat, maar dat zij spijtig genoeg de kinderopvangtoeslag in de periode van 2006 tot 2011 heeft laten doorlopen. [verzoekster] heeft verklaard dat zij de kinderopvangtoeslag heeft gebruikt om leuke dingen met haar kinderen te doen, omdat zij jarenlang niet van haar leven had kunnen genieten, maar dat zij hiervan veel spijt heeft. [verzoekster] heeft gesteld dat zij reeds € 16.000,-- op de initiële schuld aan de Belastingdienst heeft afgelost en thans nog steeds € 78,-- per maand aflost door middel van verrekening.
2.4
[verzoekster] heeft verder gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan haar verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toch zou moeten worden toegewezen. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan van de schulden inmiddels onder controle heeft gekregen. [verzoekster] heeft daartoe aangevoerd dat zij reeds aflost op de bestaande schulden en na het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst geen nieuwe schulden heeft gemaakt. Verder heeft zij aangegeven dat zij reeds vanaf 2006 onder budgetbeheer staat en daarnaast een budgetcursus bij Plangroep [… 1] heeft gevolgd. Voorts heeft [verzoekster] ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij ondersteuning ontvangt van maatschappelijk werk [… 1] en onlangs is aangemeld bij [… 1] voor psychologische hulp. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij op het moment vrijwilligerswerk verricht, omdat zij door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) is vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting, maar dat zij haar uiterste best zal doen een betaalde dienstbetrekking te vinden wanneer zij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten. [verzoekster] heeft tot slot aangegeven uiterst gemotiveerd te zijn de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
2.5
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] daarin niet is geslaagd.
Gebleken is dat [verzoekster] in de vijf jaar voorafgaande aan de dag van indiening van het inleidende verzoekschrift (onder andere) een schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan in verband met ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2011. Deze schuld bedroeg blijkens het vonnis van de rechtbank op 26 september 2013 nog € 9.125,97. Nu [verzoekster] - gelet op haar verklaring - ten tijde van het ontstaan van de belastingschuld wist of behoorde te weten dat zij de kinderopvangtoeslag ten onrechte ontving, maar desondanks heeft aangewend voor andere doeleinden, kan het hof, mede gelet op de aard en omvang van die schuld, niet anders oordelen dan dat [verzoekster] ten aanzien daarvan niet te goeder trouw is geweest. Dat de schuld thans verminderd is door aflossing/verrekening, maakt het vorengaande niet anders.
2.6
In hoger beroep is echter voldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [verzoekster], als alleenstaande ouder van twee kinderen, zich heeft ingespannen haar leven weer op de rit te krijgen en dat haar financiële situatie thans geruime tijd stabiel is. [verzoekster] staat reeds vanaf 2006 onder budgetbeheer, heeft een budgetcursus gevolgd, ontvangt wekelijks leefgeld, en heeft aanzienlijk op haar schulden kunnen aflossen. Voorts waardeert het hof het in positieve zin dat [verzoekster] verantwoordelijkheid heeft getoond door hulp in te roepen van maatschappelijk werk en zich heeft aangemeld bij [… 1] om haar verleden te kunnen verwerken. In dit verband acht het hof verder van belang dat [verzoekster] reeds twee jaar geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan en thans vrijwilligerswerk verricht. Aldus is sprake van een zodanige stabiele leefsituatie dat het vertrouwen bestaat dat [verzoekster] de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen. Gelet op het voren overwogene dient aan [verzoekster] de kans te worden geboden haar schulden te saneren.
2.7
Het hof merkt hierbij op dat [verzoekster] zich echter dient te realiseren dat haar hiermee een bijzondere kans wordt gegeven om uit haar schuldenpositie te komen, mits zij zich in de toekomst aan al haar verplichtingen houdt die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien, waaronder de sollicitatieplicht, zolang de rechter-commissaris haar niet van die plicht heeft vrijgesteld. Daarnaast zal [verzoekster] zich dienen te houden aan de aanwijzingen van de bewindvoerder en de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd alle informatie moeten verstrekken waarvan zij redelijkerwijs moet aannemen dat die van belang is voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- verklaart op [verzoekster] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Amsterdam om te worden voortgezet met inachtneming van hetgeen in dit arrest is beslist.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, M.M.M. Tillema en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.