Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
in de zaak met rolnummer CV 10-38949[geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van per saldo € 14.195,83, welk bedrag was opgebouwd uit € 28.716,30 wegens achterstallige premies over 2008-2010, € 4.307,45 wegens buitengerechtelijke kosten, € 818,42 wegens BTW, en € 2.486,69 wegens vóór de dagvaarding verschuldigd geworden wettelijke rente, een en ander te verminderen met het betaalde bedrag van € 22.133,03, en dat
in de zaak met rolnummer CV 11-7346[geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.978,10, bestaande uit € 1.479,75 aan achterstallige premies over 2009, € 141,35 aan wettelijke rente, € 300,= een buitengerechtelijke kosten en € 57,= aan BTW, en, voorts, in beide zaken, dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van verdere wettelijke rente en tot betaling van de proceskosten. BPF heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [geïntimeerde] de gevorderde premies verschuldigd is uit hoofde van de verplichte deelname in het bedrijfstakpensioenfonds. Zij heeft ter illustratie ambtshalve opgelegde nota’s overgelegd, alsmede de correctie-nota’s, herinneringen, aanmaningen en sommaties, en heeft na de comparitie van partijen een totaaloverzicht in het geding gebracht van de naar haar mening openstaande bedragen over 2008 en 2009, gesplitst in pensioenpremie en premie AIP. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd.
handelsrente (zie o.m. pleitnota BPF in hoger beroep onder 5), moet haar vordering worden afgewezen, reeds omdat in het onderhavige geval niet wordt voldaan aan de vereisten die artikel 6:119a lid 1 BW aan de toepasselijkheid van wettelijke handelsrente stelt.