ECLI:NL:GHAMS:2014:1890

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
200.127.826-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en tekortkoming bij tuinaanleg

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer, [appellant], en zijn opdrachtgevers, [geïntimeerden], over een aannemingsovereenkomst voor tuinaanleg. De opdrachtgevers hebben de aannemer opdracht gegeven om werkzaamheden uit te voeren aan hun tuin, maar hebben zich later beklaagd over de kwaliteit van het geleverde werk. De aannemer heeft een deel van de betaling opgevraagd, maar de opdrachtgevers hebben dit geweigerd, omdat zij van mening zijn dat de werkzaamheden niet naar tevredenheid zijn uitgevoerd. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vorderingen van de aannemer zijn afgewezen en die van de opdrachtgevers gedeeltelijk zijn toegewezen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie tussen partijen en de rapporten van deskundigen. Het hof oordeelt dat de opdrachtgevers in schuldeisersverzuim zijn geraakt door niet in te gaan op het aanbod van de aannemer om eventuele gebreken zelf te herstellen. Hierdoor kan de aannemer niet in verzuim zijn geraakt. Het hof concludeert dat de overeenkomst tussen partijen nog steeds bestaat en dat de opdrachtgevers in beginsel verplicht zijn om het restantbedrag aan de aannemer te betalen, mits de werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor nadere uitlatingen van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.127.826/01
zaak-/rolnummer rechtbank (Noord-Holland): 574252 / 7415/12
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 mei 2014
inzake
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. H. Manik te Haarlem,
tegen

1.[GEÏNTIMEERDE SUB 1],

2.
[GEÏNTIMEERDE SUB 2],
beiden wonend te [woonplaats],
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.H. van Otterloo te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en – tezamen – [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 15 mei 2013 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Zaandam (verder: de kantonrechter) van 21 februari 2013, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
[appellant] heeft bij memorie veertien grieven geformuleerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
in conventiede vordering van [appellant] tot betaling door [geïntimeerden] van een bedrag van in hoofdsom € 10.000,=, van de kosten van de deskundige ten bedrage van € 4.581,40 en van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 904,= zal toewijzen en
in reconventieprimair de vordering van [geïntimeerden] ten bedrage van € 16.824,70 zal afwijzen en [geïntimeerden] zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat deze op grond van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerden] heeft voldaan en subsidiair de vordering van [geïntimeerden] zal matigen tot een bedrag van € 2.512,50 althans een zodanig bedrag als het hof juist acht en [geïntimeerden] zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat deze op grond van het vonnis waarvan beroep aan [geïntimeerden] heeft voldaan, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen.
[geïntimeerden] heeft bij memorie de grieven van [appellant] bestreden. Tevens heeft hij daarbij incidenteel appel ingesteld. Hij heeft in zowel het principale als het incidentele appel bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het vonnis voor zover in conventie gewezen zal bekrachtigen en voor zover in reconventie gewezen gedeeltelijk zal vernietigen, met dien verstande dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de deskundige en van de verloren gegane zaken tot een totaalbedrag van € 4.192,01 en – op straffe van verbeurte van een dwangsom – tot afgifte van het certificaat van de door hem geleverde grond, kosten rechtens.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [appellant] verweer gevoerd en een productie in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het incidentele hoger beroep zal verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerden] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten van het incidentele appel.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder het kopje 'Feitelijke vaststellingen' (onder 1 tot en met 9) een aantal feiten vermeld en tot uitgangspunt genomen. Voor zover die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan. Voor zover die feiten door de grieven worden aangevallen zullen zij, indien en voor zover relevant, hierna aan de orde komen.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Op 7 juni 2010 heeft [geïntimeerden] aan onder meer [appellant] – die handelt onder de naam ‘Groene Handjes’ – een offerte gevraagd voor het aanleggen van een tuin bij zijn woning te [plaats]. Bij brief van 3 september 2010, ondertekend door zowel [appellant] als [geïntimeerden], heeft [appellant] aan [geïntimeerden] bevestigd dat deze hem opdracht heeft gegeven de werkzaamheden uit te voeren als nader in die brief omschreven. Het ging daarbij om het aanbrengen van een keerwand, het aanbrengen van een beschoeiing en grondwerkzaamheden op 363 m² tuinoppervlak, met enig meerwerk waarvoor een aparte offerte is uitgebracht. De uiteindelijke aanneemsom bedroeg € 25.000,= inclusief BTW, waarvan € 15.000,= bij aanvang te betalen en € 10.000,= “nadat alle werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd.”
(ii) De eerste aanbetaling is gedaan en [appellant] is direct in september 2010 met de werkzaamheden begonnen. Die werkzaamheden omvatten naast het aanbrengen van een keerwand onder meer het opbrengen van twee lagen grond die met graszoden moest worden belegd. Op 27 september 2010 heeft [geïntimeerden] zich bij [appellant] beklaagd omdat er na een periode met veel regen bovenmatig veel water op de nieuwe grondlagen vóór de keerwand bleef staan.
(iii) [geïntimeerden] heeft door het bedrijf Back Milieuadvies grondmonsters laten nemen en laten onderzoeken. Tevens is [appellant] gevraagd om certificaten van herkomst van de gebruikte grond en een ‘schoon grond’-verklaring voor beide lagen. [appellant] heeft daarop voorgesteld de toplaag te verwijderen en er zogenoemd Goois Groen Zand door te mixen. Op 13 oktober 2010 zijn die werkzaamheden met een zware kraan van een grondverzetbedrijf uitgevoerd en op 14 oktober 2010 heeft [appellant] graszoden gelegd.
(iv) Op 15 oktober 2010 heeft [appellant] zijn eindafrekening ten bedrage van € 10.000,= gepresenteerd.
( v) Op 26 oktober 2010 heeft [geïntimeerden] zich opnieuw beklaagd over het feit dat de grond onder de graszoden nog veel te nat bleef en dat de graszoden daarom ook niet aansloegen. Hij heeft een voor hem op zijn kosten uit te voeren expertise aangekondigd door de deskundige [X] van het [bedrijf] op 3 november 2010, met uitnodiging aan [appellant] om daarbij aanwezig te zijn, en aangekondigd de laatste betaling van € 10.000,= op te schorten. [appellant] heeft aangegeven niet bij het onderzoek aanwezig te kunnen zijn wegens afspraken elders.
(vi) Op 3 november 2010 heeft het onderzoek plaatsgehad en op 14 december 2010 is het expertiserapport van [bedrijf] uitgebracht. Dit rapport constateert dat er schade is ontstaan door verwijtbare tekortkomingen aan de zijde van [appellant] en begroot de herstelkosten op € 14.850,= inclusief BTW.
(vii) Partijen hebben zich nadien van rechtsbijstand voorzien en hebben van januari tot en met maart 2011 gecorrespondeerd zonder dat een compromis werd bereikt. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek en het rapport van [bedrijf] onvoldoende onpartijdig zijn en dat hij in de gelegenheid wil worden gesteld om eventuele schade te herstellen als uit een onafhankelijk deskundigenbericht daarvan zou blijken. [geïntimeerden] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij daar niet meer op wilde wachten omdat het nieuwe seizoen voor de deur stond en dat hij voornemens was de nodige werkzaamheden in het voorjaar te laten uitvoeren.
(viii) Op 4 april 2011 heeft het bedrijf Lageveen van [geïntimeerden] opdracht gekregen tot herstel van de aanleg en tot revitalisering van de tuin. Het werk is uitgevoerd in het voorjaar van 2011, waarbij de aangebrachte keerwand en beschoeiing alsmede een houten platform aan de waterkant zijn gedemonteerd en later in een rechte lijn zijn herplaatst, waar de vorige items in een licht gebogen lijn stonden. Langs de keerwand is worteldoek verwijderd dat de natuurlijke afstroom van het water aan de hoge zijde belemmerde. Er is drainage aangebracht en eerdere beschadigde drainage hersteld. Er is waar nodig nog meer grond aangebracht en het gazon is vernieuwd.
(ix) Bij beschikking van de rechtbank Haarlem van 11 augustus 2011 is [Y] van IFCO Funderingsexpertise benoemd om een voorlopig deskundigenbericht uit te brengen. Deze heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde expertises en heeft ter plaatse een hoorzitting gehouden op 6 oktober 2011 waarbij partijen de gelegenheid hebben gehad vragen te stellen en opmerkingen te maken. Dit heeft geresulteerd in een concept-rapport van 13 januari 2012 en een eindrapport van 6 maart 2012.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg (in conventie) gevorderd, kort gezegd, dat [geïntimeerden] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.000,= aan hoofdsom, van € 4.581,40 aan kosten van de deskundige en van € 904,= aan buitengerechtelijke kosten. Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [geïntimeerden] hem op 18 oktober 2010 heeft medegedeeld dat hij tevreden was met de aanleg van de tuin en tot betaling van de laatste termijn ten bedrage van € 10.000,= zou overgaan maar dat [geïntimeerden] een paar dagen later heeft laten weten niet tevreden te zijn met het resultaat en betaling van de eindfactuur op te schorten, dat het expertiserapport van [bedrijf] geen goede en objectieve weergave is van de situatie, dat het expertiserapport van de door de rechtbank benoemde deskundige dat wel is, dat hij op grond van dat rapport graag de gebreken had willen herstellen maar daartoe niet in de gelegenheid is gesteld en dat, nu het door hem verrichte werk op 18 oktober 2010 is opgeleverd en goedgekeurd, [geïntimeerden] het totale bedrag van de hoofdsom voor zover nog openstaand (€ 10.000,=), aan hem is verschuldigd. [geïntimeerden] heeft hiertegen verweer gevoerd en van zijn kant (in reconventie) gevorderd, kort gezegd, dat [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.046,76 en, voorts, tot afgifte – op straffe van verbeurte van een dwangsom – van het certificaat van de door [appellant] geleverde grond waaruit de samenstelling en herkomst van die grond blijkt. Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat het expertiserapport van [bedrijf] een goede en objectieve weergave is van de situatie en dat het expertiserapport van de door de rechtbank benoemde deskundige dat niet is, dat de werkzaamheden die op grond van het eerstgenoemde rapport opnieuw moesten worden verricht door Lageveen zijn begroot op een bedrag van € 16.824,70, dat gelet op het door [appellant] gevorderde restantbedrag van € 10.000,= deze een bedrag van € 6.824,70 – als schadevergoeding – dient te restitueren, met daarbij nog de kosten van de expertiserapporten ten bedrage van € 3.222,06, waarna [appellant] per saldo nog een totaalbedrag van € 10.046,76 heeft te voldoen. De schade aan een tuinhekje, aan het bewateringsysteem en ter zake van een verloren gegane knotwilg dienen volgens [geïntimeerden] daarbij nog als p.m.-bedragen te worden opgeteld. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, kort samengevat en voor zover thans relevant, overwogen dat het rapport van [bedrijf] duidelijk de gebreken in de prestaties van [appellant] schetste en aangaf hoe die gebreken konden worden hersteld, dat [appellant] zelf geen gebreken heeft hersteld maar heeft aangedrongen op een nieuw onderzoek door een door de rechtbank te benoemen deskundige, dat ook die deskundige de nodige kritiek had op de prestaties van [appellant], dat aldus voldoende grond bestaat de vordering in conventie af te wijzen en die in reconventie gedeeltelijk toe te wijzen, dat gelet op de voorgeschiedenis de expertisekosten voor rekening van iedere partij blijven, dat de schade aan een tuinhekje, aan het bewateringssysteem en ter zake van een verloren gegane knotwilg eveneens voor rekening van [geïntimeerden] dient te blijven en dat [geïntimeerden] inmiddels onvoldoende belang heeft bij afgifte van de herkomstverklaring en de ‘schone grond’-verklaring. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] in conventie afgewezen en de vordering van [geïntimeerden] in reconventie toegewezen tot een bedrag van € 6.824,70 en voor het overige afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het conventionele en reconventionele geding.
3.4.
Het hof ziet aanleiding eerst het principale appel te behandelen. De grieven van [appellant] strekken ertoe de beslissing van de kantonrechter en de gronden die daartoe zijn gebezigd, geheel aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Zij zullen, omdat zij nauw met elkaar samenhangen, zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
3.5.
[geïntimeerden] stelt zich op het standpunt, kort gezegd, dat hij niet verplicht is aan [appellant] het restantbedrag aan hoofdsom (€ 10.000,=) te betalen, omdat dit volgens de in de brief van 3 september 2010 besloten liggende overeenkomst eerst aan [appellant] is verschuldigd “nadat alle werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd” en daarvan geen sprake is geweest. Aldus doende heeft [geïntimeerden] zich, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, te dezer zake niet op een opschortingsrecht beroepen maar zich erop beroepen dat de vordering van [appellant] ter zake van dit bedrag niet opeisbaar is geworden, zodat hij op die grond niet verplicht is tot betaling ervan aan [appellant].
3.6.
[geïntimeerden] heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat hij een vordering op [appellant] heeft omdat deze toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen met betrekking tot de aanleg van de tuin, [appellant] – nadat hij door [geïntimeerden] in gebreke was gesteld – ter zake in verzuim is geraakt en [geïntimeerden] deze tekortkomingen door een derde heeft moeten laten herstellen, de kosten waarvan hij – na partiële ontbinding van zijn overeenkomst met [appellant] – als schadevergoeding vordert. [appellant] stelt daarentegen dat niet hij maar [geïntimeerden] in (crediteurs)verzuim is geraakt omdat deze hem, ondanks een daartoe strekkend aanbod, onvoldoende in staat heeft gesteld door een onafhankelijke derde te doen vaststellen of en, zo ja, in welk(e) opzicht(en) hij in zijn verplichtingen jegens [geïntimeerden] was tekortgeschoten en hem vervolgens in staat had moeten stellen de gebreken zelf te herstellen. Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
3.7.
De contractuele relatie tussen [appellant] en [geïntimeerden] bracht mee dat zij krachtens artikel 6:248 lid 1 BW verplicht waren zich jegens elkaar naar de eisen van redelijkheid en billijkheid te gedragen, wat erop neerkomt dat zij over en weer voldoende rekening dienden te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen. Nadat [geïntimeerden] zelf een deskundige ([bedrijf]) had ingeschakeld en deze een expertiserapport had gemaakt, heeft hij zich op het standpunt gesteld dat [appellant] verplicht was tot herstel (conform dit rapport) van de volgens dit rapport aanwezige gebreken in de door [appellant] verrichte werkzaamheden. Vaststaat dat aan [appellant], nadat hij weliswaar was uitgenodigd om bij inspectie van de tuin door de deskundige ter plaatse aanwezig te zijn maar had meegedeeld die dag verhinderd te zijn, geen nieuwe datum voor die inspectie is voorgesteld, dat hij ook anderszins niet bij de totstandkoming van de inhoud van dit rapport betrokken is geweest en dat hij evenmin in de gelegenheid is gesteld op de inhoud van het concept commentaar te geven. [appellant] heeft daartegenover gesteld dat hij bereid is en in staat wil worden gesteld eventuele gebreken zelf te herstellen, maar dat hij de vraag of sprake is van tekortkomingen van zijn kant in de nakoming van zijn overeenkomst met [geïntimeerden] en, zo ja, hoe die gebreken dan moeten worden hersteld, vastgesteld wil zien door een onafhankelijke, zo nodig door de rechter te benoemen deskundige. [geïntimeerden] heeft daarmee niet ingestemd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij alleen akkoord kon gaan met herstel van de gebreken conform het rapport van de door [geïntimeerden] zelf ingeschakelde partijdeskundige en bovendien, gelet op het aankomende voorjaar, niet langer op herstel door [appellant] wilde wachten. Uit al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, trekt het hof de conclusie dat [geïntimeerden], door niet in te gaan op het uitdrukkelijke aanbod en de uitdrukkelijke wens van [appellant] om zelf tot herstel over te gaan op basis van een door een onafhankelijke deskundige opgesteld expertiserapport, in schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:58 BW is geraakt, zodat [appellant] krachtens artikel 6:61 BW niet meer in verzuim kon zijn of kon geraken. Diezelfde feiten en omstandigheden wettigen overigens tevens de conclusie dat voor [appellant] geen verplichting bestond om tot onmiddellijk herstel over te gaan op basis van het partijdeskundige-rapport dat [geïntimeerden] had laten opstellen, zodat, ook als geen sprake zou zijn van schuldeisersverzuim aan de zijde van [geïntimeerden], diens ingebrekestelling van [appellant], die wel op het bestaan van een dergelijke verplichting was gebaseerd – zie de brief van (de advocaat van) [geïntimeerden] aan (de advocaat van) [appellant] van 20 december 2010 –, niet ertoe heeft kunnen leiden dat [appellant] in verzuim is geraakt. Bij het trekken van deze beide conclusies heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [appellant] zich redelijkerwijs jegens [geïntimeerden] op het standpunt mocht stellen dat het rapport van een onafhankelijke derde, en niet het rapport van een partij-deskundige, maatstaf moest zijn voor de vraag of gebreken aanwezig waren en, zo ja, hoe deze moesten worden hersteld, dat de inhoud van de correspondentie tussen partijen en de periode waarover deze zich uitstrekte niet tot de conclusie kunnen leiden dat [appellant] de (poging tot) afwikkeling van het geschil buiten rechte onnodig heeft vertraagd en dat de (eerst veel later gebleken) omstandigheid dat het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige lang op zich heeft laten wachten geen rol kan spelen bij beantwoording van de vraag of [geïntimeerden] (op een veel eerder liggend moment) had moeten ingaan op het uitdrukkelijke aanbod en de uitdrukkelijke wens van [appellant] om zelf tot herstel over te gaan op basis van een door een onafhankelijke deskundige opgesteld expertiserapport.
3.8.
De omstandigheid dat [appellant] niet in verzuim is geraakt brengt mee dat [geïntimeerden] de overeenkomst met [appellant] niet rechtsgeldig (partieel) heeft kunnen ontbinden en evenmin aanspraak kan maken op schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie in de nakoming van die overeenkomst, in het rapport van de door hem ingeschakelde partij-deskundige becijferd op een bedrag van € 16.824,70.
3.9.
De omstandigheid dat de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerden] aldus nog steeds bestaat brengt tevens mee dat de verplichting tot betaling door [geïntimeerden] van het restantbedrag aan hoofdsom (€ 10.000,=) in beginsel nog steeds aanwezig is, indien en voor zover komt vast te staan dat “alle werkzaamheden naar tevredenheid zijn uitgevoerd”, omdat de vordering pas dan opeisbaar is. Bij de beoordeling van de vraag of en, zo ja, in hoeverre dit het geval is, dient het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige als uitgangspunt te worden genomen, omdat zowel de totstandkoming als de inhoud daarvan – anders dan ten aanzien van het rapport van de door [geïntimeerden] ingeschakelde partij-deskundige heeft te gelden – als met voldoende waarborgen omgeven, en dus als voldoende objectief, kan worden aangemerkt. Daarvan uitgaande oordeelt het hof als volgt.
3.10.
Naar aanleiding van het rapport dat de door de rechtbank benoemde deskundige heeft uitgebracht heeft [appellant] erkend dat hij in bepaalde opzichten is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerden]. Om te bepalen op welk gedeelte van zijn restantvordering ten bedrage van in totaal € 10.000,= hij jegens [geïntimeerden] aanspraak kan maken, heeft [appellant] becijferd welke kosten hij had moeten maken om alle door deze deskundige genoemde gebreken te herstellen, en heeft hij het totaalbedrag daarvan afgetrokken van het meergenoemde, door hem gevorderde bedrag van € 10.000,=. Het hof acht deze wijze van berekening, gelet op het onder 3.9 geformuleerde uitgangspunt, op zichzelf juist, maar constateert dat het debat tussen partijen op dit punt onvoldragen is, omdat [geïntimeerden] zich nog niet of nauwelijks heeft uitgelaten omtrent de door [appellant] te dezer zake opgestelde, concrete berekening (zie conclusie van antwoord in reconventie onder 18 en 19 alsmede memorie van grieven onder 43 en 44). Het hof zal [geïntimeerden] dan ook in de gelegenheid stellen zich bij akte hieromtrent uit te laten, waarna [appellant] hierop bij akte zal mogen reageren.
3.11.
Het hof zal een beslissing omtrent de door [appellant] gevorderde kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige ten bedrage van € 4.581,40 aanhouden totdat wordt beslist omtrent de restantvordering ten bedrage van in totaal € 10.000,=. Wat betreft de vordering van [appellant] ter zake van de buitengerechtelijke kosten overweegt het hof dat voor toekenning van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW onder meer is vereist dat de schuldeiser, die deze kosten vordert, stelt en specificeert dat deze kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Aan de eisen, die aan een dergelijke specificatie moeten worden gesteld, heeft [appellant] echter noch in de procedure in eerste aanleg, noch in hoger beroep voldaan, zodat het hof deze vordering zal afwijzen.
3.12.
Met betrekking tot het incidentele appel overweegt het hof dat de grieven van [geïntimeerden] zich allereerst richten tegen de beslissing van de kantonrechter om de kosten van de partij-deskundigen voor rekening van [geïntimeerden] te laten. Ook hier ziet het hof aanleiding de beslissing omtrent deze kosten aan te houden totdat wordt beslist met betrekking tot de restantvordering ten bedrage van in totaal € 10.000,=. Voor zover [geïntimeerden] schade heeft gevorderd met betrekking tot het tuinhekje, het bewateringsysteem en ter zake van een verloren gegane knotwilg, komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking, omdat deze vordering noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep voldoende concreet is onderbouwd.
3.13.
Voor zover het incidentele appel betrekking heeft op de herkomst en kwaliteit van de door [appellant] bij [geïntimeerden] nieuw gestorte grond, voelt het hof zich eveneens onvoldoende voorgelicht. Ook hier zullen partijen zich mogen uitlaten als onder 3.10 reeds overwogen. [geïntimeerden] dient in elk geval nauwkeurig aan te geven welke verklaring(en) hij van [appellant] wenst te ontvangen en waarom hij daarop recht kan doen gelden, terwijl [appellant] ten minste nauwkeurig dient aan te geven waarom hij tot afgifte van (een) dergelijke verklaring(en) al dan niet verplicht is en op grond waarvan hij, als ter zake een verplichting voor hem bestaat, aan die verplichting heeft voldaan of zal voldoen.
3.14.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 17 juni 2014 teneinde [geïntimeerden] in staat te stellen zich bij akte uit te laten als onder 3.10 en 3.13 overwogen, waarna [appellant] daarop bij akte zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, L.A.J. Dun en C.G. Kleene-Eijk, en is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014 door de rolraadsheer.