ECLI:NL:GHAMS:2014:2328
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Te late indiening appelschriftuur leidt tot niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 december 2012. Het hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie, maar de appelschriftuur werd pas op 13 maart 2013 ingediend, bijna twee maanden na de wettelijke termijn van veertien dagen. De advocaat-generaal heeft geen rechtvaardiging gegeven voor deze vertraging, terwijl de raadsman van de verdachte verzocht om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging genomen, met name artikel 410, dat de termijn voor het indienen van een appelschriftuur regelt, en artikel 416, dat de gevolgen van het niet indienen van een schriftuur behandelt. Het hof concludeert dat het niet tijdig indienen van de appelschriftuur leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep.
Het hof benadrukt dat de wetgever het aan de rechter overlaat om te beoordelen of de omstandigheden van het geval aanleiding geven tot niet-ontvankelijkheid. In dit geval was de appelschriftuur bijna twee maanden te laat ingediend, zonder enige rechtvaardiging van de advocaat-generaal. Het hof oordeelt dat het belang van de strafrechtelijke rechtshandhaving en het belang van het beroep niet prevaleren boven het belang van sanctionering van het verzuim.
Daarom heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, en dit arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op de openbare terechtzitting van 2 juni 2014.