Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
de inspecteur van de Belastingdienst [C],de inspecteur.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juni 2014 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van zijn belastingzaak. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting voor de jaren 1990 tot en met 2000, die zijn opgelegd in het kader van het Rekeningenproject. De procedure heeft een lange geschiedenis, met meerdere fasen, waaronder bezwaar- en beroepsprocedures, cassatie en verwijzing. De belanghebbende heeft in zijn verzoek gesteld dat de lange duur van de procedures heeft geleid tot onredelijke spanning en frustratie, wat aanleiding geeft tot schadevergoeding.
Het Hof heeft vastgesteld dat de totale duur van de procedure, inclusief de verwijzingsprocedure, de redelijke termijn heeft overschreden. Het Hof heeft daarbij rekening gehouden met de complexiteit van de zaak en de betrokkenheid van meerdere partijen. De inspecteur heeft betoogd dat de lange duur van de procedure niet aan hem kan worden toegerekend, maar het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de verwijzingsprocedure niet kan worden genegeerd. Het Hof heeft de Minister van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500 voor de immateriële schade die de belanghebbende heeft geleden door de overschrijding van de redelijke termijn.
Daarnaast heeft het Hof de Minister ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 243,50. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in belastingprocedures en de gevolgen van een te lange behandeling voor de betrokken partijen.