Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
4.Beslissing
op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van een echtgenote met betrekking tot effectenleaseovereenkomsten. [APPELLANT 2] heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de vernietigingsbevoegdheid van zijn echtgenote, [X], was verjaard. De feiten zijn als volgt: [APPELLANT 2] heeft op 4 december 2000 twee effectenleaseovereenkomsten gesloten met Dexia. Op 15 december 2004 heeft [X] deze overeenkomsten vernietigd. Dexia heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op verjaring van het vernietigingsrecht, wat door de kantonrechter werd gehonoreerd. De kantonrechter oordeelde dat [X] al eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, gezien de bankafschriften waarop betalingen aan Dexia stonden vermeld. Dit leidde tot de conclusie dat het vernietigingsrecht van [X] was verjaard.
In hoger beroep heeft [APPELLANT 2] grieven ingediend, waarbij hij aanvoert dat de verjaringstermijn pas begint te lopen wanneer de echtgenote op de hoogte is van de feitelijke inhoud van de overeenkomst. Het hof heeft overwogen dat de bekendheid met het bestaan van de overeenkomst voldoende is voor de aanvang van de verjaringstermijn. Het hof heeft vastgesteld dat [X] meer dan drie jaar voor haar vernietigingsbrief op de hoogte was van de leaseovereenkomsten, wat de verjaring bevestigt. Het hof heeft [APPELLANT 2] echter wel toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aangenomen feiten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.