ECLI:NL:GHAMS:2014:2585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
200.131.250-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking en schadevergoeding bij verbouwing tot muziekstudio

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap North Sea Exploitatie Mij. B.V. en een gebruiker van een appartement dat door North Sea in gebruik is gegeven voor verbouwing tot een muziekstudio. De gebruiker heeft aanzienlijke investeringen gedaan in de verbouwing, maar er is geen huur- of koopovereenkomst tot stand gekomen. Na het beëindigen van het gebruik van het appartement, vordert de gebruiker schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking. North Sea vordert op haar beurt een gebruiksvergoeding voor de periode waarin de gebruiker het appartement heeft gebruikt.

De rechtbank heeft in een tussenvonnis de feiten vastgesteld en een deskundige benoemd om de waardevermeerdering van het pand als gevolg van de verbouwing te bepalen. De deskundige concludeert dat de ongerechtvaardigde verrijking van North Sea € 20.790 bedraagt. De rechtbank heeft North Sea veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

In hoger beroep heeft North Sea de grieven ingediend, onder andere tegen de hoogte van de schadevergoeding en de gebruiksvergoeding. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat North Sea ongerechtvaardigd is verrijkt door de werkzaamheden van de gebruiker. Het hof vermindert het bedrag van de ongerechtvaardigde verrijking tot € 18.032,05 en compenseert de proceskosten in eerste aanleg. De grieven van de gebruiker in incidenteel appel worden verworpen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.131.250/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/181307 / HA ZA 11-596
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 juli 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NORTH SEA EXPLOITATIE MIJ. B.V.,
gevestigd te Haarlem,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. E.J. Huizinga te Haarlem,
tegen:
[geïntimeerde],
wonend te[woonplaats],
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. P.J. van den Broeke te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna North Sea en [geïntimeerde] genoemd.
North Sea is bij dagvaarding van 10 juli 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, voorheen rechtbank Haarlem, van 4 april 2012 en 10 april 2013, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en North Sea als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel.
Op 15 mei 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Partijen en hun voornoemde advocaten hebben de respectieve standpunten nogmaals toegelicht. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
North Sea heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis van 10 april 2013 zal vernietigen en alsnog de vordering in conventie van [geïntimeerde] zal afwijzen en haar vordering in reconventie zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, naar het hof begrijpt, dat het hof de grieven in principaal hoger beroep zal verwerpen, in incidenteel hoger beroep het vonnis van 10 april 2013 zal vernietigen en North Sea – uitvoerbaar bij voorraad – zal veroordelen tot betaling van € 46.039,85, te vermeerderen met rente, met beslissing over de proceskosten.
North Sea heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven in incidenteel hoger beroep, met beslissing over de proceskosten.
North Sea heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 11 januari 2012 onder 2.1 tot en met 2.20 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
North Sea heeft geen grieven ingesteld tegen het vonnis van 4 april 2012 en zij heeft in de memorie van grieven in principaal hoger beroep ook geen vernietiging meer gevorderd van dat vonnis. Het hof leidt daaruit af dat zij het hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingetrokken.
3.2.
Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende.
North Sea is eigenares van het pand[adres] (hierna het pand), bestaande uit twee appartementsrechten: de benedenverdieping [adres] en de bovenverdieping [adres]. In 2007 heeft North Sea [geïntimeerde] voorgesteld de ruimte op de benedenverdieping te verbouwen om daarin zijn muziekstudio te vestigen. [geïntimeerde] is daartoe overgegaan. De beginsituatie bij aanvang van de werkzaamheden was een casco benedenverdieping met stoeptegels als vloer. [geïntimeerde] heeft werkzaamheden verricht in verband met de aanleg van een (constructieve) vloer. North Sea heeft een bedrag van € 14.510,= (exclusief btw) aan[X] B.V. voldaan in verband met door dit bedrijf verrichte werkzaamheden aan de vloer. [geïntimeerde] heeft verder in een periode van ongeveer twee jaar op eigen kosten onder meer een keuken, badkamer, muziekstudio, deuren, centrale verwarming, gas, elektra en water geïnstalleerd. In 2010 zijn partijen onderhandelingen begonnen over de verkoop van het pand (beide verdiepingen) of alleen de benedenverdieping, dan wel verhuur van de benedenverdieping aan [geïntimeerde]. In juli 2010 heeft [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd aan de tussenvloer (de vloer van de bovenverdieping). In januari 2011 is duidelijk geworden dat partijen het definitief niet eens konden worden over verkoop of verhuur aan [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft North Sea geen vergoeding betaald voor de periode waarin hij gebruik heeft gemaakt van het pand. Nadat [geïntimeerde] bij vonnis van de voorzieningenrechter van 22 maart 2011 daartoe was veroordeeld, heeft hij het pand ontruimd.
3.3.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat North Sea wordt veroordeeld tot betaling van € 92.364,20 wegens ongerechtvaardigde verrijking, dan wel tot betaling van € 45.000,= wegens onverschuldigde betaling. In reconventie heeft North Sea gesteld dat [geïntimeerde] de onderhandelingen tussen partijen op onrechtmatige wijze heeft afgebroken. Zij heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 47.356,55, bestaande uit gederfde huurinkomsten, alsmede de door haar betaalde bedragen ter zake van gemeentelijke heffingen, opstalverzekering en gebruik van gas, water en licht. Daarnaast heeft North Sea vergoeding gevorderd van aan het pand veroorzaakte schade, alsmede van de kosten die nodig waren om het perceel voor permanente bewoning geschikt te maken, op te maken bij staat.
3.4.
De rechtbank heeft in conventie overwogen dat [geïntimeerde] is verarmd als gevolg van door hem gedane investeringen in het pand van North Sea, van welke investeringen hij niet of slechts korte tijd gebruik heeft kunnen maken. Vervolgens is een deskundige,[A], benoemd om de eventuele waardevermeerdering van het pand als gevolg van de verbouwingswerkzaamheden aan de benedenverdieping te bepalen, om te onderzoeken of bepaalde door [geïntimeerde] aangebrachte wijzigingen kwalitatief zo benedenmaats zijn dat deze verwijderd moeten worden en om een schatting te maken van de daarmee gemoeide kosten. Nadat de deskundige zijn rapport van 26 september 2012 bij de rechtbank had ingediend, heeft de rechtbank in het bestreden eindarrest overwogen dat de totale waardevermeerdering en daarmee de ongerechtvaardigde verrijking van North Sea € 20.790,= bedraagt. North Sea is vervolgens in conventie veroordeeld tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten, waarin begrepen 2/3 deel van de kosten van het deskundigenbericht.
3.5.
In reconventie heeft de rechtbank overwogen dat het niet bereiken van definitieve overeenstemming over de door [geïntimeerde] te betalen koop- of huurprijs en over mogelijke constructieve gebreken aan het pand, zo dat al verwijtbaar is, aan beide partijen is te wijten en niet alleen aan [geïntimeerde]. De rechtbank heeft de door [geïntimeerde] te betalen redelijke gebruiksvergoeding voor het gebruik van de benedenverdieping in de periode van 1 april 2010 tot 1 mei 2011 vastgesteld op totaal € 9.750,= (€ 750,= per maand) en de kosten voor gas, licht, water en opstalverzekering op het ter zake erkende bedrag van € 1.841,71. De kosten van verwijdering van de bij de verbouwing getroffen voorzieningen die kwalitatief zo benedenmaats zijn dat ze verwijderd moeten worden, zijn, aan de hand van het deskundigenbericht, begroot op € 5.500,=. De rechtbank heeft overwogen dat geen reden bestaat buiten dit bedrag nog enige schadevergoeding toe te kennen. [geïntimeerde] is in reconventie veroordeeld tot betaling van genoemde bedragen, deels – met uitzondering van het bedrag van € 5.500,= – te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten, met inbegrip van 1/3 deel van de kosten van het deskundigenbericht.
3.6.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen North Sea in principaal hoger beroep en [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep met hun grieven op.
3.7.
Grief I in principaal appelis gericht tegen rechtsoverweging 4.1 van het tussenvonnis van 11 januari 2012. Deze overweging behelst de door de rechtbank gehanteerde maatstaf voor de beoordeling van de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. Deze maatstaf is juist, zodat de grief in zoverre faalt. Voor zover in de toelichting op de grief bezwaren zijn geuit tegen de toepassing van de maatstaf door de rechtbank komen deze bezwaren hierna aan de orde.
3.8.
Met
grief II in principaal appelwijst North Sea erop dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zij de btw die zij in verband met het door[X] B.V. voor de werkzaamheden aan de vloer gefactureerde bedrag heeft moeten betalen, niet kan verrekenen. Zij heeft als verhuurster van woonruimte aan particulieren niet geopteerd voor belaste verhuur.
3.9.
Deze grief slaagt. Uit de door North Sea in hoger beroep overgelegde verklaring van haar belastingadviseur blijkt dat zij niet over een btw-nummer beschikt en geen btw-plichtige activiteiten verricht. Voorts is van belang dat ook de deskundige in zijn rapport heeft gerekend met bedragen inclusief btw, omdat geen van partijen btw-plichtig is (deskundigenrapport, bladzijde 11). De stelling van [geïntimeerde] dat de door hem te betalen ‘bereidstellingsvergoeding’ wel met btw belast zou zijn, is onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat voor de door North Sea betaalde kosten aan[X] B.V. moet worden uitgegaan van het bedrag van € 17.267,95 (inclusief btw; memorie van antwoord/grieven, productie 32) in plaats van afgerond € 14.510,= (exclusief btw), waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Voorts verwerpt het hof het betoog van [geïntimeerde] dat hij vanwege de door hemzelf gedragen kosten van de betonvloer recht heeft op 55,29% van de daaruit voortvloeiende verrijking, omdat hij daarmee de systematiek van de berekening van schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking miskent.
3.10.
De
grieven III tot en met V, VIII, IX en XIII, XIV en XVI in principaal appelbevatten in de kern bezwaren tegen onderdelen van het deskundigenrapport dat de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd en de overwegingen die de rechtbank daaraan heeft gewijd.
3.11.
Bij de beoordeling van deze grieven wordt vooropgesteld dat North Sea geen bezwaren heeft geuit die de persoon van de deskundige of de wijze van totstandkoming van het rapport betreffen. [geïntimeerde] heeft dergelijke bezwaren evenmin geuit. De rechtbank heeft het deskundigenrapport derhalve terecht tot uitgangspunt van haar overwegingen genomen en dat rapport, waarin de gestelde vragen uitvoerig gemotiveerd zijn beantwoord, strekt ook het hof tot uitgangspunt.
3.12.
Grief III betreft de stelling van North Sea dat de deskundige de woonfunctie van de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden onjuist heeft beoordeeld en grief V de stelling dat de aangebrachte betonnen vloer onnodig was voor een woonfunctie. Het hof constateert dat de deskundige in zijn antwoord op de eerste aan hem gestelde vraag expliciet te kennen heeft gegeven dat hij de door [geïntimeerde] uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden heeft beoordeeld in het kader van een gebruik met woonfunctie (deskundigenbericht, bladzijde 11). Vast staat dat de deskundige het pand in aanwezigheid van partijen heeft bezocht en de (resultaten van de) verbouwingswerkzaamheden heeft gezien. Alle door North Sea in het kader van de grieven genoemde omstandigheden (doos-in-doos constructie, ventilatie, indeling, elektrische installatie, betonnen vloer) zijn, zo blijkt uit het deskundigenrapport, door de deskundige in zijn beschouwing en waardering betrokken. Uit het deskundigenrapport blijkt voorts dat de deskundige aan een aantal voorzieningen geen waarde heeft toegekend en dat hij – overeenkomstig de hem gegeven opdracht – aandacht heeft besteed aan voorzieningen die moesten worden verwijderd en een schatting heeft gemaakt van de daarmee gemoeide kosten. Uit het rapport vloeit voort dat de deskundige niet van oordeel was dat het voor gebruik van de benedenruimte als woonruimte noodzakelijk was om de ruimte volledig terug te brengen tot casco, zoals North Sea heeft gesteld. Een en ander leidt tot de conclusie dat de niet nader onderbouwde stellingen van North Sea geen adequate weerlegging zijn van de door de rechtbank beredeneerd overgenomen bevindingen en conclusies van de deskundige. De stelling van North Sea in het kader van grief V, dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de vloer heeft vastgesteld op € 35.300,= berust op een onjuiste lezing van het eindvonnis. De grieven falen.
3.13.
Ter toelichting op de grieven IV en VIII heeft North Sea het volgende aangevoerd. Zij is na de bezichtiging van het pand door de deskundige begonnen met het laten verwijderen van de wanden. Daarbij is schimmelvorming geconstateerd. De deskundige is, onder het toezenden van foto’s, van de schimmelvorming op de hoogte gesteld, en hem is verzocht een nadere inspectie te verrichten. Hij heeft dat niet nodig geacht. In verband met de schimmelvorming moesten de separatiewanden volledig worden verwijderd. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden aan de light tubes en aan de doorvoeren ten behoeve van de badkamer laten uitvoeren. Voor zover hierdoor lekkage, met als gevolg schimmelvorming is ontstaan, is dit te wijten aan [geïntimeerde] en niet aan North Sea, aldus nog steeds North Sea.
3.14.
Het hof overweegt hierover als volgt. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat hij in de brieven waarin de advocaat van North Sea heeft verzocht om een tweede bezichtiging, met de daarin gegeven toelichting en de daarbij gevoegde fotobijlage, geen zodanige (nieuwe) bijzonderheden aantrof dat hij een tweede bezichtiging noodzakelijk achtte (deskundigenrapport, bladzijde 4). Tegen deze achtergrond heeft North Sea onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat de rechtbank ten onrechte, overeenkomstig de taxatie van de deskundige, rekening heeft gehouden met een waarde van de wanden van € 3.000,=. North Sea heeft haar stelling dat de schimmelvorming aan [geïntimeerde] is te wijten ook in hoger beroep niet afdoende onderbouwd. De grieven IV en VIII falen.
3.15.
In het kader van grief IX heeft North Sea andermaal gesteld dat de deskundige ten onrechte waarde heeft toegekend aan diverse nader genoemde werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft uitgevoerd/getroffen – waaronder de hiervoor reeds besproken werkzaamheden/voorzieningen – omdat het met het oog op de woonfunctie van de benedenverdieping noodzakelijk was alle voorzieningen te slopen en de gehele verdieping opnieuw in casco staat te brengen. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 3.11 tot en met 3.14 is overwogen. Ook met betrekking tot de overige in de toelichting op deze grief door North Sea genoemde werkzaamheden/voorzieningen is haar stelling dat daaraan ten onrechte waarde is toegekend, in het licht van het deskundigenrapport, niet toereikend onderbouwd. Deze grief faalt derhalve eveneens.
3.16.
In de toelichting op de grieven XIII, XIV en XVI, welke grieven de kosten van verwijdering en herstel betreffen, heeft North Sea geen andere stellingen geponeerd dan die hiervoor, in rechtsoverwegingen 3.11 tot en met 3.15, reeds zijn besproken en onvoldoende bevonden. Ook bij de onderhavige grieven heeft North Sea haar stellingen onvoldoende onderbouwd. De mogelijkheid dat North Sea ter zake van verwijdering schade heeft geleden die het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 5.500,= overtreft is dan ook niet aannemelijk geworden. Evenmin is de mogelijkheid van schade in verband met herstelkosten aannemelijk geworden. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure bestaat dan ook in zoverre geen grond. In de toelichting op grief XIV heeft North Sea nog bewijs aangeboden van haar stelling dat zij de deskundige heeft verzocht om een nadere inspectie. Zoals hiervoor is overwogen blijkt de juistheid van deze stelling uit het deskundigenbericht (bladzijde 4), zodat dit bewijsaanbod als niet ter zake dienend wordt gepasseerd. De grieven falen.
3.17.
De grieven VI, VII, XI en XV in principaal appelbetreffen de stellingen van North Sea (i) dat voor zover al sprake zou zijn van waardevermeerdering, [geïntimeerde] toch geen aanspraak heeft op een vergoeding daarvoor en (ii) dat North Sea geen verwijt treft van het niet doorgaan van de door partijen beoogde verkoop of verhuur van het pand/de benedenverdieping aan [geïntimeerde], omdat hij de nadere onderhandelingen daarover onrechtmatig heeft afgebroken.
3.18.
Ook deze grieven falen. Vast staat dat North Sea [geïntimeerde] heeft aangeboden om zijn muziekstudio op de benedenverdieping van haar pand te vestigen en dat zij toestemming heeft gegeven voor de daarvoor benodigde verbouwing. Vast staat ook dat partijen voor ogen stond dat [geïntimeerde] het hele pand of alleen de benedenverdieping zou kopen dan wel de benedenverdieping zou huren en aannemelijk is dat North Sea de toestemming voor de verbouwing tot muziekstudio niet zou hebben gegeven als dat oogmerk niet zou hebben bestaan. Dat neemt echter niet weg dat partijen daadwerkelijk hebben geprobeerd overeenstemming te bereiken over verkoop of verhuur, maar daar uiteindelijk niet in zijn geslaagd. Voor zover de stelling van North Sea in hoger beroep juist zou zijn dat partijen volledige overeenstemming hadden bereikt over een koopovereenkomst maar dat [geïntimeerde] daarvan is teruggekomen, dan nog valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [geïntimeerde] daarvan een verwijt zou kunnen worden gemaakt, nu uit de stellingen van North Sea volgt dat de problemen die [geïntimeerde] opwierp kennelijk voor North Sea aanleiding zijn geweest te bewilligen in heropening van de onderhandelingen. Voor het overige heeft North Sea ook in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die hetzij de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] de onderhandelingen onrechtmatig heeft afgebroken, dan wel geen aanspraak kan maken op vergoeding voor de aan de hand van het deskundigenbericht door de rechtbank berekende waardevermeerdering.
3.19.
Grief XII in principaal appelbetreft onder meer de gebruiksvergoeding. North Sea heeft aangevoerd dat deze dient in te gaan vanaf september 2007, toen [geïntimeerde] de benedenverdieping is gaan verbouwen ten behoeve van zijn muziekstudio, omdat hij haar uit coulance gedane aanbod de gebruiksvergoeding te gaan betalen vanaf 1 april 2010 niet heeft geaccepteerd. In het kader van
grief 2 in incidenteel appelheeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding omdat het bedrag van € 750,= per maand het gehele pand betreft en daarop geen verdeelsleutel is toegepast.
3.20.
Uit de e-mails die partijen elkaar in de periode van 24 september 2010 tot en met 21 oktober 2010 (zie het vonnis van 11 januari 2012, rechtsoverwegingen 2.14 tot en met 2.16) hebben gestuurd in het kader van de toen nog lopende onderhandelingen over verkoop/verhuur aan [geïntimeerde] blijkt dat North Sea een huurprijs heeft voorgesteld van € 750,= per maand vanaf ‘1 april 2010’ en dat [geïntimeerde] heeft laten weten bereid te zijn de ‘benedenverdieping’ te huren voor de voorgestelde prijs van € 750,= per maand. Tegen deze achtergrond en gelet op de omstandigheid dat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde] na voltooiing van de verbouwing de muziekstudio omstreeks 1 april 2010 daadwerkelijk in gebruik heeft genomen verenigt het hof zich met de door de rechtbank op grond van de redelijkheid en billijkheid vastgestelde gebruiksvergoeding van € 750,= per maand vanaf 1 april 2010. De grieven falen (grief XII in principaal appel voor zover deze dit onderdeel betreft.).
3.21.
In de toelichting op grief XII in principaal hoger beroep heeft North Sea verder gesteld dat zij aanspraak heeft op betaling door [geïntimeerde] van de eigenaarslasten, omdat hij zich, in het licht van de overeenstemming tussen partijen over het sluiten van een koopovereenkomst voor het hele pand, feitelijk steeds als eigenaar van het pand heeft gedragen en beslissingen heeft genomen zonder North Sea daarin te kennen. North Sea heeft ook gesteld dat zij schade heeft geleden doordat [geïntimeerde] na de ontruiming de onderhavige procedure aanhangig maakte en zij pas met de noodzakelijke werkzaamheden kon beginnen nadat de inspectie door de deskundige had plaatsgevonden.
3.22.
Ook in zoverre faalt de grief. [geïntimeerde] was geen eigenaar van het pand en niet is gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over het desondanks door hem verschuldigd zijn van eigenaarslasten. De stellingen van North Sea bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Ook uit de eisen van redelijkheid en de billijkheid vloeit de verschuldigdheid daarvan niet zonder meer voort. Evenmin maken de stellingen van North Sea de mogelijkheid dat zij schade heeft geleden als gevolg van het afwachten van de inspectie door de deskundige in het kader van de procedure in eerste aanleg, voldoende aannemelijk. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure bestaat dan ook geen grond.
3.23.
[geïntimeerde] heeft zich met
grief 1 in incidenteel hoger beroepgekeerd tegen rechtsoverweging 2.20 van het bestreden eindvonnis. De rechtbank heeft daarin overwogen dat uit het door [geïntimeerde] in het geding gebrachte bouwkundige rapport van 2 maart 2011 weliswaar volgt dat versteviging van de balklaag van de verdiepingsvloer noodzakelijk was, maar in dat rapport, opgemaakt na de door [geïntimeerde] uitgevoerde werkzaamheden, wordt nog steeds melding gemaakt van een te licht uitgevoerde balklaag en de noodzaak van verzwaring daarvan, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen gedeelten van de vloer die wel en niet goed zouden zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat North Sea door de werkzaamheden aan de verdiepingsvloer is verrijkt.
3.24.
In de toelichting op de grief heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij slechts een derde deel van de verdiepingsvloer heeft gerepareerd en dat de kosten van € 6.040,69, gemoeid met de door hem verrichte werkzaamheden, duidelijk blijken uit het overzicht dat als productie 12 bij de inleidende dagvaarding is gevoegd en de foto’s die in hoger beroep als productie 30 zijn overgelegd. North Sea wist dat [geïntimeerde] de reparatie zou uitvoeren en zij zou de materiaalkosten voor haar rekening nemen, maar heeft dat niet gedaan, aldus [geïntimeerde].
3.25.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] met deze toelichting – wat daar verder ook van zij – in hoger beroep nog steeds niet duidelijk heeft gemaakt dat North Sea als gevolg van de door hem gestelde werkzaamheden daadwerkelijk is verrijkt, gelet op de inhoud van het door de rechtbank genoemde bouwkundige rapport van 2 maart 2011. [geïntimeerde] heeft niet bestreden dat de balklaag ook na de door hem gestelde werkzaamheden nog steeds te licht was uitgevoerd. Uit zijn stellingen, noch uit het rapport kan worden afgeleid dat dat anders is voor zover het betreft het gedeelte waaraan hij werkzaamheden heeft uitgevoerd. Reeds daarom faalt deze grief.
3.26.
Grief 3 in incidenteel appelbetreft de door [geïntimeerde] aangebrachte WTW-Unit en airco-unit, die volgens hem aard- en nagelvast met het pand waren verboden en volgens de deskundige specifiek waren voor het gebruik van de muziekstudio. De units zijn ten onrechte niet door North Sea aan hem teruggegeven en zij blijken te zijn verdwenen. [geïntimeerde] maakt aanspraak op schadevergoeding, nu deze units zijn ontvreemd.
3.27.
Deze grief faalt reeds omdat de betreffende units volgens [geïntimeerde] aard- en nagelvast waren verbonden aan het pand, zodat North Sea daarvan eigenaar is geworden. Nu de units voorts specifiek waren voor het gebruik van de muziekstudio kan daaraan geen waarde worden toegekend in het kader van de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking, althans niet zonder een afdoende toelichting van de zijde van [geïntimeerde], die niet is gegeven.
3.28.
In het kader van
grief 4 in incidenteel hoger beroepheeft [geïntimeerde] gesteld dat de rechtbank de investering van North Sea in de betonvloer van € 14.510,= ten onrechte bij de bepaling van de waardevermeerdering in aanmerking heeft genomen (door het bedrag van de waardevermeerdering met dit bedrag te verminderen), omdat [geïntimeerde] dit bedrag reeds aan North Sea heeft betaald door middel van de terugbetaling van een door North Sea ten behoeve van de verbouwing aan hem verstrekte lening van € 45.000,=.
3.29.
Het hof constateert dat [geïntimeerde] in randnummer 3 van de inleidende dagvaarding heeft gesteld dat North Sea hem een bedrag van € 45.000,= heeft verstrekt om alvast een aanvang te maken met de verbouwing en vervolgens onder randnummer 5 dat de rekening van[X] B.V. ter grootte van € 14.510,= door North Sea is betaald. Uit die stellingen kan niet worden afgeleid dat het bedrag van € 14.510,= deel uitmaakte van het door North Sea aan [geïntimeerde] geleende en later door [geïntimeerde] terugbetaalde bedrag van € 45.000,=. Aan de producties die [geïntimeerde] in hoger beroep aanwijst ter onderbouwing van zijn thans betrokken stelling kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de juistheid daarvan niet worden ontleend. Bovendien heeft [geïntimeerde] op vragen van het hof ter zitting verklaard dat het bedrag van € 45.000,= dat hij ter leen had ontvangen niets te maken had met de vloer. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] het bedrag van € 14.510,= reeds aan North Sea heeft voldaan. De grief faalt.
3.30.
Uit het voorgaande volgt dat alle grieven in incidenteel hoger beroep falen, zodat [geïntimeerde] de kosten van het incidenteel hoger beroep dient te dragen.
3.31.
De conclusie in principaal hoger beroep is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat North Sea ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van (een aantal van) de werkzaamheden die [geïntimeerde] aan de benedenverdieping heeft verricht. Hierin ligt besloten dat in zoverre causaal verband bestaat tussen de verarming en de verrijking. Reeds omdat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde] de muziekstudio pas omstreeks 1 april 2010 daadwerkelijk in gebruik heeft genomen en niet is gebleken dat het mislukken van de onderhandelingen over de koop/verhuur aan [geïntimeerde] zijn te wijten, kan niet worden volgehouden dat de verrijking gerechtvaardigd zou zijn omdat tegenover de investeringen van [geïntimeerde] een ‘tegenprestatie’ van North Sea heeft gestaan. Een en ander betekent dat grief I in principaal hoger beroep ook faalt voor zover het de toepassing door de rechtbank van de hiervoor onder 3.7 juist bevonden maatstaf betreft.
3.32.
Gelet op het slagen van grief II in principaal hoger beroep bedraagt de ongerechtvaardigde verrijking niet het door de rechtbank bepaalde bedrag van € 20.790,=, maar een bedrag van € 18.032,05. In zoverre zal het bestreden eindvonnis worden vernietigd.
3.33.
Mede tegen deze achtergrond slaagt ook
grief X in principaal appel, betreffende de veroordeling van North Sea, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie. Het hof acht een kostencompensatie in conventie passend, nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, waarbij ieder van partijen de helft dient te dragen van de kosten van het deskundigenbericht voor zover in conventie gevallen (oftewel ieder een derde deel van die kosten). Ook in zoverre zal het bestreden eindvonnis worden vernietigd.
3.34.
Zoals hiervoor is overwogen falen de grieven I, III tot en met IX en XI tot en met XVI in principaal hoger beroep.
Grief XVII in principaal hoger beroep, gericht tegen het passeren door de rechtbank van het bewijsaanbod van North Sea, deelt dat lot, nu zij in eerste aanleg – en in hoger beroep – geen voldoende concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil kunnen leiden.
3.35.
Partijen zijn in principaal hoger beroep over en weer in het ongelijk gesteld, zodat de kosten daarvan zullen worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal appel:
vernietigt het bestreden eindvonnis voor zover daarbij onder 3.1 een hoger bedrag is toegewezen dan € 18.032,05 en North Sea onder 3.2 is belast met de kosten van het geding in conventie, waaronder twee derde deel van de kosten van het deskundigenbericht;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
compenseert de kosten in eerste aanleg in conventie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt en dat iedere partij de helft van de in conventie gevallen kosten van het deskundigenbericht draagt;
wijst af het in conventie meer of anders gevorderde;
bekrachtigt het bestreden eindvonnis voor het overige;
en in incidenteel appel:
verwerpt de grieven;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van North Sea begroot op € 1.631,= voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, C. Uriot en H.J.M. Boukema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.