In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen de besloten vennootschap Kledingmagazijn ‘t Betikje B.V. en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De huurder heeft een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte in Amsterdam, met de bestemming als ijssalon, inclusief de mogelijkheid om in de wintermaanden stamppotten te verkopen. De huurder heeft verzocht om toestemming om het assortiment uit te breiden met pannenkoeken en om wijzigingen aan de inrichting van het gehuurde aan te brengen. De verhuurder heeft deze verzoeken geweigerd, wat heeft geleid tot een kort geding bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder toegewezen, maar de verhuurder is in hoger beroep gegaan.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 22 juli 2014 geoordeeld dat de weigering van de verhuurder om toestemming te geven voor de uitbreiding van het assortiment niet onaanvaardbaar is. Het hof oordeelt dat de huurder niet voldoende heeft aangetoond dat een rendabele bedrijfsvoering binnen de beperkingen van de huurovereenkomst niet mogelijk is. De verhuurder heeft een redelijk belang bij het handhaven van de bestemming van het gehuurde als ijssalon, en de huurder heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de huidige exploitatie niet rendabel is. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de huurder af, waarbij de huurder wordt veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijkheid en billijkheid in huurovereenkomsten en de vrijheid van verhuurders om voorwaarden te stellen aan het gebruik van hun panden. Het hof concludeert dat de huurder niet kan afwijken van de afgesproken bestemming zonder toestemming van de verhuurder, en dat de gevraagde wijzigingen aan de inrichting niet toewijsbaar zijn omdat deze samenhangen met de niet-toegestane uitbreiding van het assortiment.