3.1.Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
( i) [appellant] is sinds 1 juli 1991 als cardioloog werkzaam geweest in het [X] Ziekenhuis te [adres] (verder: het ziekenhuis). Met ingang van diezelfde datum heeft [appellant] deel uitgemaakt van achtereenvolgende maatschappen waarbij naast andere medisch specialisten ook de cardiologen van het ziekenhuis waren aangesloten.
(ii) Op 18 juni 1995 hebben de cardiologen[geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2] en [appellant] tezamen met specialisten voor inwendige geneeskunde en longziekten een maatschapsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“
EINDE MAATSCHAP
Artikel 8
De maatschap neemt een einde:
(…)
3. door opzegging door één of meerdere der partijen met een termijn van drie maanden, indien één der andere partijen ten minste één jaar achtereen tengevolge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest de praktijk uit te oefenen (…).
(…)
GESCHILLEN
Artikel 16
Alle geschillen welke tussen ondergetekenden mochten opkomen, zowel juridische als feitelijke, met betrekking tot de uitleg of de uitvoering van deze overeenkomst, zullen met uitsluiting van de gewone rechter (…) worden beslist door drie scheidslieden (…).
De onderhavige akte geldt als akte van compromis. De scheidslieden zullen uitspraak doen als goede lieden naar billijkheid (…). Zij zijn bevoegd uitspraak te doen in de vorm van bindend advies. (…)”
(iii) Sinds 1 januari 2006 hebben de cardiologen [appellant],[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich afgesplitst van de bestaande maatschap teneinde een afzonderlijke maatschap van cardiologen te vormen, waarbij zij hebben afgesproken dat de bepalingen van de op 18 juni 1995 gesloten maatschapsovereenkomst (verder: de maatschapsovereenkomst) van toepassing zullen blijven totdat een nieuwe maatschapsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen.
(iv) [appellant] is medio 2008 arbeidsongeschikt geworden als gevolg van een burnout en overspannenheid. Aanvankelijk hebben zijn broer en zijn echtgenote zijn zakelijke belangen waargenomen. In januari 2009 is mr. Kien door [appellant] aangewezen als zijn zaakwaarnemer met het oog op onder meer de totstandkoming van het nieuwe maatschapscontract en de toetreding van een nieuwe, vierde cardioloog ([geïntimeerde sub 3]) tot de maatschap.
( v) Op 3 augustus 2009 heeft mr. Kien een brief gestuurd aan [geïntimeerden]. waarin onder meer het volgende staat:
“Ten aanzien van de vraag over de formele datum van ingang van het ziekteverlof van de heer [appellant] kan ik u mededelen dat dit 1 september 2008 was. (…)
Terzake het re-integratietraject van de heer [appellant] kan ik u het volgende mededelen. Per 15 september a.s. kan de heer [appellant] 1 dagdeel per week (4 uur) weer werkzaamheden verrichten.”
(vi) Op 27 augustus 2009 hebben [geïntimeerden]. een aangetekende brief gestuurd aan [appellant] waarin zij onder meer het volgende hebben geschreven:
“In haar brief van 3 augustus deelt mr. Kien mee dat jij per 15 september a.s. voor één dagdeel per week weer werkzaamheden kan verrichten. Wij zouden moeten aangeven welke tijdstippen het meest geschikt zijn als startpunt voor dit re-integratietraject. Met een dergelijke gang van zaken, waarbij het initiatief geheel bij ons wordt neergelegd terwijl wij geen enkel inzicht hebben in jouw arbeids(on)geschiktheid en terwijl jij het ons verboden hebt om met jou over het werk te praten, kunnen wij niet instemmen. (…)
Het voorgaande heeft ertoe geleid dat wij ([geïntimeerde sub 2]: toev. hof] en [geïntimeerde sub 1]: toev. hof]) het vertrouwen hebben verloren in deze vorm van samenwerking met jou. Wij zijn niet langer bereid deze ongewijzigd voort te zetten. Op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 3 van onze maatschapsovereenkomst, zeggen wij met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden hierbij de sinds 1 januari 2006 na dissociatie voortgezette maatschapovereenkomst op. Dit betekent dat onze maatschap eindigt op 27 november 2009.
(…) Wij zijn allen te allen tijde bereid om samen met jou te bezien of het weer mogelijk is een vorm van samenwerking met jou tot stand te brengen. Niets staat zo herintreding van jou in de weg, maar patiënt- en zorggerelateerde zaken zullen natuurlijk wel moeten worden doorgesproken en met elkaar worden afgesproken.”
(vii) Op 4 februari 2010 heeft de raad van bestuur van het ziekenhuis per brief aan [appellant] bericht dat zij, met instemming van de maatschap, de toelatingsovereenkomst tegen 5 augustus 2010 opzegt. [appellant] heeft naar aanleiding van die opzegging een procedure aanhangig gemaakt tegen het ziekenhuis bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (verder: het Scheidsgerecht).
(viii) Op 25 augustus 2010 heeft het Scheidsgerecht in de procedure tussen [appellant] en het ziekenhuis een arbitraal vonnis gewezen, waarin het – kort gezegd – heeft geoordeeld dat de toelatingsovereenkomst op toereikende gronden, en rechtmatig, is opgezegd, zodat er in beginsel geen grond bestaat voor toekenning van enigerlei schadevergoeding aan [appellant], maar dat de redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat hierop een uitzondering wordt gemaakt, waarvoor in het onderhavige geval, gelet op de verplichtingen die het ziekenhuis jegens [appellant] had om voor hem de kans op een succesvolle terugkeer te vergroten, aanleiding bestaat. Het Scheidsgerecht heeft naar redelijkheid en billijkheid een vergoeding vastgesteld op € 200.000,= als bedrag ineens en het ziekenhuis veroordeeld dit bedrag aan [appellant] te voldoen.
(ix) [appellant] heeft naar aanleiding van de opzegging van de maatschapsovereenkomst door [geïntimeerden]. een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt. Op 21 november 2011 hebben de arbiters mr. A.L. Asscher, dr. J.J. Bucx en drs. E. Koel een arbitraal tussenvonnis gewezen (verder: het arbitrale vonnis), waarin – kort gezegd en voor zover thans relevant – alle vorderingen van [appellant] strekkend tot schadevergoeding, te betalen door [geïntimeerden]., zijn afgewezen.