4.1Deze zaak betreft – zakelijk samengevat – het volgende:
a. [geïntimeerde] is op 28 maart 1996 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij werd als bestuurster van een auto van links aangereden door een taxi, die werd bestuurd door [appellant sub 2]. [appellant sub 2] had aan de van rechts komende [geïntimeerde] voorrang moeten verlenen.
b. [appellant sub 2] was als bestuurder van de taxi bij een rechtsvoorganger van London voor het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd. London heeft aansprakelijkheid voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval erkend.
c. [X] is letselschadeadvocaat. In de jaren na het ongeval tot medio 2007 heeft hij de belangen van [geïntimeerde] behartigd. Hij heeft in dat kader onderhandelingen gevoerd met London.
d. In 2002 heeft op verzoek van [geïntimeerde] een voorlopig deskundigenbericht plaatsgevonden en in dat kader heeft de neuroloog prof. dr. [A] een deskundigenbericht afgegeven.
e. Op 22 juni 2004 heeft de advocaat van London per aangetekende brief aan [geïntimeerde] en [X] laten weten de onderhandelingen af te breken. In die brief staat – voorzover thans van belang:
“ (…) Namens mijn cliente en haar verzekerde worden de onderhandelingen als bedoeld in artikel 10 WAM bij deze afgebroken. (….) “
f. [geïntimeerde] en [X] zijn vervolgens overeengekomen dat [X] de letselschadezaak van [geïntimeerde] aan de rechter zou voorleggen. Op 15 augustus 2007 heeft [X] echter aan [geïntimeerde] laten weten dat hij de verjaringstermijn als bedoeld in artikel 10 lid 1 WAM had laten verstrijken.
g. Bij aangetekende brieven van 19 en 22 juni 2009 heeft de huidige advocaat van [geïntimeerde] aangetekende brieven gestuurd aan respectievelijk [appellant sub 2] en London teneinde de verjaring te stuiten.
h. [geïntimeerde] heeft [X] aansprakelijk gesteld voor de door [X] gemaakte beroepsfout. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [X], Nationale-Nederlanden, heeft namens [X] erkend dat [X] de verjaring van de vordering van [geïntimeerde] ten opzichte van London ten onrechte niet heeft gestuit.
i. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg tegen London, [appellant sub 2] en [X] de vordering ingesteld die in het vonnis waarvan beroep onder 3.1 staat omschreven. Kort gezegd houdt die vordering in dat London en [appellant sub 2], althans [X], zullen worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] terzake van schadevergoeding een bedrag van € 197.080,- met rente te betalen, alsmede een nog nader bij staat op te maken schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
Aan die vordering legt [geïntimeerde] ten grondslag dat London en [appellant sub 2] aansprakelijk zijn voor de schade die zij, [geïntimeerde], als gevolg van het verkeersongeval heeft geleden en nog zal lijden. Als London en/of [appellant sub 2] niet meer gehouden zijn tot vergoeding van die schade omdat de desbetreffende aanspraken door verjaring teniet zijn gegaan, dan is – aldus [geïntimeerde] – [X] daarvoor aansprakelijk, omdat hij niet tijdig de verjaring heeft gestuit.
London en [appellant sub 2] hebben verweer tegen die vordering gevoerd. Dat verweer houdt kort gezegd in – voor zover thans van belang – dat de aanspraken die [geïntimeerde] jegens hen kon doen gelden als gevolg van het ongeval door verjaring teniet zijn gegaan. Ook [X] heeft tegen de vordering verweer gevoerd, welk verweer in het vonnis waarvan beroep onder 3.4 wordt weergegeven. Dit verweer luidt – kort gezegd – dat [geïntimeerde] geen schade lijdt als gevolg van de beroepsfout van [X] omdat zij haar schade nog op [appellant sub 2] kan verhalen, nu de verjaring van de vordering jegens [appellant sub 2] tijdig bij brief van 19 juni 2009 is gestuit.