ECLI:NL:GHAMS:2014:3096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
200.142.178-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen kandidaat-notaris over onterecht uitbetaald depotbedrag

In deze zaak heeft klager, een appellant, een klacht ingediend tegen een kandidaat-notaris. Klager verwijt de kandidaat-notaris dat hij een gedeelte van een depotbedrag ten onrechte aan een andere partij heeft uitbetaald, zonder dat hij beschikte over de relevante schriftelijke stukken en zonder met klager te communiceren over de voorwaarden van uitbetaling. De klacht is ingediend op 19 februari 2014, tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die klager niet-ontvankelijk had verklaard in zijn klacht. Het hof heeft de zaak behandeld op 10 juli 2014, waarbij zowel klager als de kandidaat-notaris aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de klacht binnen de termijn van drie jaar, zoals bedoeld in artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna), is ingediend. Klager heeft aangevoerd dat hij pas op 5 juli 2012 op de hoogte was van de uitbetaling aan een derde partij, wat de termijn voor het indienen van de klacht zou bevestigen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de klacht bevestigd en is verder ingegaan op de inhoudelijke aspecten van de zaak.

De kandidaat-notaris heeft betwist dat hij verantwoordelijk was voor de uitbetaling van het depotbedrag en heeft aangegeven dat zijn voormalig kantoorgenoot de behandelaar was van het dossier. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de kandidaat-notaris betrokken was bij de uitbetaling van het depotbedrag aan de andere partij. Daarom heeft het hof de klacht ongegrond verklaard en de eerdere beslissing van de kamer vernietigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.142.178/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2013/62
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 augustus 2014
inzake
[naam],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
appellant,
gemachtigde: mr. L. Hennink, advocaat te Rotterdam,
tegen
[naam],
kandidaat-notaris te [gemeente],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 19 februari 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 20 januari 2014 (ECLI:NL:TNOKSHE:2014:4). De kamer heeft in de bestreden beslissing klager in zijn klacht tegen geïntimeerde (hierna: de kandidaat-notaris) niet-ontvankelijk verklaard
.
1.2.
De kandidaat-notaris heeft een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2014. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de kandidaat-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om het volgende.
Klager heeft in 2007/2008 aan [vennootschap 1] de opdracht gegeven tot het bouwen van een woning en een bedrijfshal. Overeenkomstig een ter zake met [vennootschap 1] gemaakte afspraak heeft klager op de derdenrekening van het kantoor waaraan de kandidaat-notaris toen als notaris was verbonden een bedrag van tien procent van de aanneemsom als zekerheidstelling in depot gestort. De helft van het depotbedrag is op 21 juli 2008 aan [vennootschap 1] uitgekeerd. Op 10 oktober 2008 is het restant van het depot aan [vennootschap 2] uitbetaald.

4.Het standpunt van klager

De klacht komt in de kern erop neer dat de kandidaat-notaris ten onrechte een gedeelte van het depotbedrag aan een andere partij dan was overeengekomen heeft uitbetaald, nadat hij een mondeling verzoek daartoe van die derde partij ([vennootschap 2]) had ontvangen, zonder dat de kandidaat-notaris beschikte over de relevante schriftelijke stukken en ook zonder met klager te communiceren over de vraag of aan de voorwaarden van uitbetaling was voldaan.

5.Het standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris heeft de stellingen van klager gemotiveerd betwist. Voor zover van belang zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

6.De beoordeling

Ontvankelijkheid
6.1
Ingevolge artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
6.2.
Klager heeft aangevoerd dat de kamer hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht wegens het overschrijden van de driejaarstermijn. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak in eerste aanleg is de ontvankelijkheid van de klacht in verband met een mogelijke termijnoverschrijding niet aan de orde is geweest. Klager is dus niet de gelegenheid geboden om uit te leggen dat de vervaltermijn van drie jaren eerst op 5 juli 2012 is gaan lopen omdat hij pas uit een brief van de kandidaat-notaris van die datum heeft begrepen dat uitbetaling van een gedeelte van het depotbedrag aan een derde heeft plaatsgevonden.
Dat in het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg als verklaring van klager is opgenomen dat hij reeds in mei 2009 wetenschap heeft gekregen van de betaling aan [vennootschap 2] is dus volgens klager onjuist.
6.3.
In het dossier bevindt zich een brief van 10 januari 2012 waarbij de advocaat van klager aan het kantoor van de kandidaat-notaris heeft meegedeeld dat klager “inmiddels” was gebleken dat het depotbedrag was uitgekeerd aan [vennootschap 2] Er is geen reden om aan te nemen dat klager eerder dan rond die datum ervan heeft kennisgenomen dat een gedeelte van het depotbedrag aan een andere partij dan zijn contractspartij is uitbetaald. Daarvan uitgaande en in aanmerking nemende dat, zoals uit de beslissing van de kamer blijkt, reeds in oktober 2012 een klacht bij de kamer is ingekomen, is de klacht binnen de termijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 15 Wna ingediend. Dit betekent dat klager in zijn klacht kan worden ontvangen.
Inhoudelijk
6.4.
De kandidaat-notaris heeft ten verwere aangevoerd dat niet hij, maar zijn voormalig kantoorgenoot, [kantoorgenoot], de behandelaar is geweest van het door klager op de derdenrekening gestorte depot. Ook is de kandidaat-notaris nooit betrokken geweest bij transacties waarbij een van de beide [naam]-vennootschappen partij was of bij de afwikkeling van het faillissement van [vennootschap 2] in 2011. Wel is de kandidaat-notaris betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van een van de directeuren van de [naam]-vennootschappen. In dat kader is er contact geweest met de [naam]-vennootschappen over de afwikkeling van onder het kantoor gestorte zekerheidsstellingen in het algemeen. De kandidaat-notaris verzorgde op kantoor de externe contacten. De taken binnen het notariskantoor waren toen verder zo verdeeld dat [kantoorgenoot] de post en de betalingen voor zijn rekening nam. Ook gaf
[kantoorgenoot] de opdrachten aan de medewerkers van de boekhouding. [kantoorgenoot] is tot het voorjaar van 2010 notaris en aan het kantoor verbonden geweest. De kandidaat-notaris is pas bij deze zaak betrokken geraakt op het moment dat klager na 1 juli 2010 voor het eerst met hem heeft gesproken. Als enig overgebleven notaris van het toenmalige notariskantoor heeft de kandidaat-notaris toen al het mogelijke gedaan om deze kwestie op te lossen en in dat kader om opheldering gevraagd aan de heer [naam] van [vennootschap 2], aldus de kandidaat-notaris.
6.5.
Op grond van de stukken en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, kan niet worden vastgesteld dat de kandidaat-notaris in de periode 2008-2010 bij het dossier van klager betrokken is geweest. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat klager ter zitting heeft erkend dat het eerste contact met de kandidaat-notaris in 2010 heeft plaatsgehad. Evenmin kan worden vastgesteld dat de kandidaat-notaris in of rond oktober 2008 de opdracht tot uitbetaling van het resterende gedeelte van het depotbedrag aan [vennootschap 2] heeft gegeven. Dat betekent dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de kandidaat-notaris met betrekking tot die uitbetaling niet is gebleken. De klacht zal ongegrond worden verklaard.
6.6.
Aangezien het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer, zal de beslissing van de kamer worden vernietigd.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, A.M.A. Verscheure en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014 door de rolraadsheer.