Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft klager, een appellant, een klacht ingediend tegen een kandidaat-notaris. Klager verwijt de kandidaat-notaris dat hij een gedeelte van een depotbedrag ten onrechte aan een andere partij heeft uitbetaald, zonder dat hij beschikte over de relevante schriftelijke stukken en zonder met klager te communiceren over de voorwaarden van uitbetaling. De klacht is ingediend op 19 februari 2014, tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die klager niet-ontvankelijk had verklaard in zijn klacht. Het hof heeft de zaak behandeld op 10 juli 2014, waarbij zowel klager als de kandidaat-notaris aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de klacht binnen de termijn van drie jaar, zoals bedoeld in artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna), is ingediend. Klager heeft aangevoerd dat hij pas op 5 juli 2012 op de hoogte was van de uitbetaling aan een derde partij, wat de termijn voor het indienen van de klacht zou bevestigen. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de klacht bevestigd en is verder ingegaan op de inhoudelijke aspecten van de zaak.
De kandidaat-notaris heeft betwist dat hij verantwoordelijk was voor de uitbetaling van het depotbedrag en heeft aangegeven dat zijn voormalig kantoorgenoot de behandelaar was van het dossier. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de kandidaat-notaris betrokken was bij de uitbetaling van het depotbedrag aan de andere partij. Daarom heeft het hof de klacht ongegrond verklaard en de eerdere beslissing van de kamer vernietigd.