ECLI:NL:GHAMS:2014:3376

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
200.144.187/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van verzuim in beroepschrift en tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster had op 26 maart 2014 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die haar klacht ongegrond had verklaard. De gerechtsdeurwaarder voerde aan dat het beroepschrift niet geldig was omdat het niet door een advocaat was ondertekend. Het hof oordeelde dat er in dit geval aansluiting moest worden gezocht bij de mogelijkheden tot herstel van verzuimen in het burgerlijk en strafprocesrecht. Klaagster kreeg de gelegenheid om het beroepschrift alsnog te laten ondertekenen, wat ook gebeurde. Het hof oordeelde dat het verzuim was hersteld en dat klaagster ontvankelijk was in haar hoger beroep.

Inhoudelijk ging de klacht over de vermeende niet-nakoming van verplichtingen door de gerechtsdeurwaarder uit een samenwerkingsovereenkomst. Het hof stelde vast dat dit geschilpunt niet onder de tuchtrechtelijke beoordeling viel, maar aan de burgerlijke rechter moest worden voorgelegd. Het hof bevestigde de beslissing van de kamer dat er geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder was vastgesteld. De klacht van klaagster werd ongegrond verklaard, en het hof bevestigde de eerdere beslissing van de kamer.

De uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid tot herstel van procedurele verzuimen en de scheiding tussen civielrechtelijke en tuchtrechtelijke geschillen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.144.187/01 GDW
nummer eerste aanleg : 377.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 augustus 2014
inzake
[naam],
gevestigd te [gemeente],
appellante,
gemachtigde: mr. E.H.J. Slager, advocaat te Amsterdam,
tegen
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [gemeente],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 26 maart 2014 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 25 februari 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:104). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 25 april 2014 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2014. Namens klaagster is verschenen [naam], vergezeld door de gemachtigde van klaagster. De gerechtsdeurwaarder is eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Op 1 december 2011 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij is overeengekomen dat klaagster aan de gerechtsdeurwaarder op jaarbasis circa 1200 dossiers zou uitbesteden ter afhandeling in de gerechtelijke en de executiefase. Tussen partijen is een geschil ontstaan. De gerechtsdeurwaarder was van mening dat klaagster op jaarbasis te weinig dossiers aan haar uitbesteedde en heeft op enig moment de afdracht van de geïncasseerde gelden aan klaagster gestaakt. Klaagster heeft de samenwerkingsovereenkomst vervolgens opgezegd dan wel ontbonden. In een door klaagster aanhangig gemaakte kortgedingprocedure heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 1 maart 2013 – onder meer – de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling van geïncasseerde gelden aan klaagster.
In een daaropvolgende gerechtelijke procedure hebben partijen ter zitting van voornoemde rechtbank op 17 april 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierbij is – voor zover van belang en samengevat weergegeven – overeengekomen dat partijen tegen finale kwijting over en weer geldbedragen zullen betalen, de gerechtsdeurwaarder binnen twee weken de zich onder hem bevindende dossiers (inclusief een specificatie van de hoofdsom, interest, gespecificeerde kosten minus betalingen en het overdrachtsaldo) aan de door klaagster aangewezen gerechtsdeurwaarder [naam] (hierna: [nieuwe gerechtsdeurwaarder]) zal overdragen en de gerechtsdeurwaarder vanaf 17 april 2013 wekelijks de door hem ontvangen gelden aan [nieuwe gerechtsdeurwaarder] zal afdragen.

4.Het standpunt van klaagster

De gerechtsdeurwaarder voldoet niet aan zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst. Zo zijn niet alle dossiers aan [nieuwe gerechtsdeurwaarder] overgedragen. Ook is er geen Excel overzicht van de renderende dossiers inclusief specificatie van de hoofdsom, interest, gespecificeerde kosten minus betalingen en het overdrachtsaldo opgesteld en aan [nieuwe gerechtsdeurwaarder] verstrekt. Verder zijn wederom geïncasseerde gelden niet afgedragen. Dit is in ieder geval in de nog niet aan [nieuwe gerechtsdeurwaarder] overgedragen dossiers aan de orde.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.

6.De beoordeling

Formeel aspect
6.1.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep aangevoerd dat het beroepschrift niet is ondertekend door een advocaat, zoals artikel 1.1.2.1. van het van toepassing zijnde procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven voorschrijft. Dit betekent dat binnen de voor deze procedure geldende appeltermijn geen geldig beroepschrift door klaagster is ingediend en klaagster in haar hoger beroep niet ontvankelijk is, aldus de gerechtsdeurwaarder.
6.1.2.
Met betrekking tot deze kwestie heeft het hof ter zitting als zijn beslissing aan partijen meegedeeld dat in de onderhavige zaak moet worden aangesloten bij de in het burgerlijk procesrecht en in het strafprocesrecht bestaande mogelijkheid tot herstel van een dergelijk verzuim. Klaagster is daarop in de gelegenheid gesteld het beroepschrift alsnog door haar gemachtigde te laten ondertekenen, hetgeen ook is gebeurd.
6.1.3.
Het door het hof gegeven oordeel berust op het volgende.
Het tuchtrecht zoals vervat in de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) voorziet niet in een geval als dit. Het hof is daarom van oordeel dat moet worden aangehaakt bij relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het tuchtrecht voor gerechtsdeurwaarders heeft immers naar zijn aard ook civielrechtelijke en strafrechtelijke elementen in zich, zodat bij ontbrekende eigen regelgeving overeenkomstig de uitgangspunten en de bepalingen uit de desbetreffende wetten kan worden beslist.
Het op verzoekschriftprocedures in eerste aanleg van toepassing zijnde artikel 281, eerste lid, Rv bepaalt dat indien een verzoekschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend, de rechter de verzoeker de gelegenheid dient te bieden binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Die bepaling is ingevolge artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. In cassatiegevallen neemt de Hoge Raad als uitgangspunt dat het verzuim om in het verzoekschrift (in cassatie) advocaat te stellen, kan worden hersteld (zie het arrest van 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773).
Ook in het strafprocesrecht wordt aan de verzoeker - soms nog tot op de zitting - de gelegenheid geboden het desbetreffende verzoek (alsnog) te ondertekenen. In dit verband heeft de Hoge Raad beslist dat een dergelijk vormverzuim nog in raadkamer kan worden hersteld, ook in gevallen waarin het raadkameronderzoek plaatsvond nadat de termijn voor het indienen van het verzoekschrift was verstreken (zie de arresten van de Hoge Raad van 5 november 1991, NJ 1992, 482 en 2 februari 1993, NJ 1993, 553).
Het hof merkt in dit verband op dat aan klaagster niet eerder dan ter zitting de gelegenheid is geboden het beroepschrift alsnog te ondertekenen.
6.1.4.
Het hiervoor onder 6.1.2. en 6.1.3. overwogene brengt met zich dat het betoog van de gerechtsdeurwaarder dat klaagster niet ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat het beroepschrift niet is ondertekend door haar gemachtigde, hem niet (meer) kan baten, aangezien dit verzuim ter zitting door klaagster is hersteld.
Inhoudelijk
6.2.
De klacht ziet in de kern op de door klaagster gestelde niet nakoming door de gerechtsdeurwaarder van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van 17 april 2013. Dit geschilpunt staat als zodanig niet ter beoordeling van de tuchtrechter, maar dient aan de burgerlijke rechter te worden voorgelegd, zoals ook de kamer heeft overwogen. Ter zitting is gebleken dat klaagster dat inmiddels ook heeft gedaan.
Klaagster heeft verder aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken kosten in mindering heeft gebracht op de door hem af te dragen gelden. Hieromtrent heeft de kamer terecht overwogen dat de door partijen in het kader van hun samenwerkingsovereenkomst over de afdracht van derdengelden gemaakte afspraken zozeer zijn verweven met hun civielrechtelijke overeenkomst dat ook aan een oordeel over de wijze van afdracht niet wordt toegekomen. Ook dit punt dient aan de burgerlijke rechter te worden voorgelegd.
Hetzelfde geldt voor hetgeen klaagster in hoger beroep naar voren heeft gebracht, namelijk dat klaagster op 17 april 2013 op grond van onvolledige dan wel onjuiste financiële gegevens met de gerechtsdeurwaarder tot een schikking is gekomen.
Het hof verenigt zich verder met het oordeel van de kamer dat het feit dat de gerechtsdeurwaarder door de voorzieningenrechter is veroordeeld tot afdracht van derdengelden nog niet meebrengt dat ook tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan worden vastgesteld. Dat aan het geschil van partijen geen civielrechtelijk verschil van inzicht, maar ongefundeerde betalingsonwil van de gerechtsdeurwaarder ten grondslag heeft gelegen, is het hof niet gebleken.
Het voorgaande houdt in dat ook het hof niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder. Dit betekent dat de kamer de klacht met recht ongegrond heeft verklaard.
6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014 door de rolraadsheer.