In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X], die in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over de toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur had op 4 april 2012 een verzoek van belanghebbende en [Y] tot toepassing van de 30%-regeling afgewezen. Na bezwaar van belanghebbende verklaarde de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Haarlem oordeelde op 12 december 2012 dat het beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de inspecteur niet-ontvankelijk was, maar het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaarde en de beschikking van 4 april 2012 handhaafde.
Belanghebbende, geboren op 11 juli 1985 en met de Duitse nationaliteit, had in Nederland gestudeerd en was daar werkzaam geworden. Het geschil in hoger beroep draaide om de vraag of hij als een uit een ander land aangeworven werknemer kon worden aangemerkt, zoals vereist door de wet. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de 30%-regeling, omdat hij al in Nederland woonde op het moment van aanwerving door [Y]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een uit een ander land aangeworven werknemer, zoals bedoeld in de relevante wetgeving.
Daarnaast werd het gelijkheidsbeginsel besproken, waarbij belanghebbende stelde dat er mogelijk sprake was van ongelijkheid in de behandeling van vergelijkbare gevallen. Het Hof concludeerde echter dat er geen bewijs was dat de Belastingdienst in vergelijkbare situaties anders had gehandeld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kostenveroordeling werd afgewezen, aangezien het hoger beroep ongegrond was.