Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
in de hoofdzaakwordt verwezen naar het tussenarrest van 18 februari 2014 van dit hof in die zaak , bij welk arrest beide zaken zijn gevoegd.
in de hoofdzaakgeconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen als in eerste aanleg gedaan zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
2.Feiten
3.Beoordeling
“ (…) ben ik ook een aantal keren bijna geplet door de roldeur. (…) In een ver verleden heb ik hier al over gesproken met het toenmalige hoofd van facilities (…) ik kan niet naar binnen met de motor (…) Diverse keren aangegeven bij facilities maar gebouweigenaar wil niets aanpassen.” is echter te vaag en weinig concreet om daaraan in dit verband conclusies te kunnen verbinden. Dat geldt ook voor het e-mailbericht van 25 april 2013 van[G] inhoudend:
“(…) Naar binnen wist ik dat die deur naar beneden kon komen zoals uitgelegd met die lussen. Martijn en ik weten zeker dat we melding gemaakt hebben naar de beveiliging alleen dus meer niet wanneer dat was. (…)”en het e-mailbericht van 17 oktober 2013 van [F] inhoudend
“(…) Je vroeg of ik nog eea wist van de periode toen de roldeur niet goed werkte. Nadat ik schade heb gehad aan de auto, kan ik mij nog minimaal 3 incidenten herinneren je vroeg of ik schade heb gehad daarvan, ik heb daarna geen schade meer gehad daar ik op de deur bedacht was. (…)”. Deze vaagheid kenmerkt ook het e-mailbericht van [H] waar deze schrijft:
“ik weet dat wat jou overkomen is, een ander[e] ex-collega op de motor ook overkomen is. Met hem ben ik namenlijk meegeweest naar de EHBO. Van dat voorval heb ik niks bewaard (…) het is inmiddels ook al meer dan 5 jaar geleden. Wat de naam is van die collega weet ik niet (…)”Uit die verklaringen die in de e-mailberichten worden gegeven kan in elk geval niet worden afgeleid dat [X] ervan op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn dat zich recent voor het ongeval van [appellant] relevante storingen aan de roldeur hadden voorgedaan, die - niettegenstaande het feit dat zij geen beheerder van de garage was - initiatief en actie van haar kant vergden. Het incident met de fietser maakt dat niet anders. Dit vond plaats omdat de fietser onbevoegd van de (het hof begrijpt:) ingang voor motorrijtuigen gebruik maakte en niet van de ingang voor fietsers. Dit laatste incident zegt dus niets over de vraag of de roldeur storingen vertoonde en niet naar behoren functioneerde en dus ook niets erover of [X] daarvan op de hoogte was. Ook uit het plaatsen van verkeerslichten na het ongeval van [appellant] kan niet worden afgeleid dat met betrekking tot (het functioneren van) de roldeur sprake was van een gevaarlijke situatie nu de reden van het plaatsen van de verkeerslichten niet bekend is en niet is gebleken dat [X] betrokken is geweest bij de beslissing tot het plaatsen van die verkeerslichten.