Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
hof] een afspraak gemaakt over een vertrekregeling.”
grief 1faalt.
grief 2tevergeefs is voorgesteld.
grief 3evenmin slaagt.
grief 4faalt.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zij een schadevergoeding vorderde van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wegens kennelijk onredelijk ontslag. [appellante] was sinds 1989 in dienst bij UWV en had een functie als vestigingsmanager. Na een fusie en reorganisatie werd haar functie boventallig verklaard. In de periode voorafgaand aan haar ontslag heeft [appellante] gesprekken gevoerd met haar leidinggevenden over een vertrekregeling, waarbij haar een regeling zou zijn toegezegd die haar inkomen tot 90% van haar laatstverdiende loon zou aanvullen tot haar 65e en een voorziening voor pensioenopbouw zou bieden. UWV heeft echter de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder deze regeling te effectueren, wat [appellante] als kennelijk onredelijk beschouwt.
Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat er een concrete vertrekregeling is overeengekomen. De verklaringen van betrokkenen, waaronder haar leidinggevende, ondersteunen niet de claim van [appellante] dat er een toezegging is gedaan. Het hof oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft vastgesteld dat er geen wilsovereenstemming was over een vertrekregeling en dat UWV niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. De grieven van [appellante] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.