ECLI:NL:GHAMS:2014:3696

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
8 september 2014
Zaaknummer
200.143.152-01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de onderzoeksbevoegdheid van de kamer voor gerechtsdeurwaarders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De zaak betreft een klacht die door een bewindvoerder namens klaagster was ingediend tegen een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, [X]. De klacht was gericht op het niet correct vaststellen van de beslagvrije voet en het niet voldoen aan een verzoek om overleg met de beslagleggende gerechtsdeurwaarder. De kamer had de klacht gegrond verklaard, maar zonder het opleggen van een maatregel.

De toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de kamer ten onrechte zelfstandig een andere gerechtsdeurwaarder als beklaagde heeft aangemerkt, terwijl de klacht specifiek tegen hem was gericht. Het hof heeft vastgesteld dat de kamer haar bevoegdheid heeft overschreden door zonder verzoek van klaagster een andere gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan te merken. Dit is in strijd met de wet en eerdere jurisprudentie.

Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en geoordeeld dat er geen klacht tegen de andere toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder is ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van klachten tegen gerechtsdeurwaarders en de noodzaak voor de kamer om zich te houden aan de grenzen van haar bevoegdheid. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 augustus 2014.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.143.152/01 GDW
zaaknummer in eerste aanleg : 14.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 augustus 2014
inzake:
[Toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats 1],
appellant,
gemachtigde: mr. B.M. Kramer-Eijkholt,
tegen
[Bewindvoerder], als bewindvoerder over het vermogen van [klaagster],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder ook: de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, is bij een op 10 maart 2014 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 21 januari 2014, verzonden op 11 februari 2014. Bij die beslissing heeft de kamer geïntimeerde, verder: klaagster, in haar klacht ontvankelijk verklaard en haar klacht tegen de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel.
1.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid een verweerschrift in hoger beroep in te dienen.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2014.
Klaagster en de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn beiden met kennisgeving niet verschenen. De door de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder voorafgaand aan de zitting per fax overgelegde pleitnota zal het hof buiten beschouwing laten nu deze niet tijdig en zonder toezending van een afschrift daarvan aan klaagster, is ingediend.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De klacht in eerste aanleg

3.1.
Klaagster heeft via haar bewindvoerder op 28 december 2012 een klacht ingediend tegen toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder[X] (hierna: [X]) te [vestigingsplaats 2]. De klacht betrof het niet juist vaststellen van de beslagvrije voet en het niet voldoen aan het verzoek om (daarover) overleg te plegen met de eerste beslagleggende gerechtsdeurwaarder.
3.2.
In zijn verweerschrift van 23 januari 2013 heeft [X] als verweer aangevoerd dat de klacht ten onrechte tegen hem was gericht. Hij was niet de beslagleggend gerechtsdeurwaarder; hij heeft slechts het beslag aan klaagster overbetekend.
3.3.
Ter zitting van 3 september 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn verweer herhaald dat de klacht tegen de verkeerde persoon is ingediend. De voorzitter heeft vervolgens meegedeeld dat het dossier aanwijzingen bevat dat het verweer van de gerechtsdeurwaarder gegrond is en dat een kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder de verweten gedraging heeft verricht. De kamer heeft vervolgens die gerechtsdeurwaarder, de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder[Toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder], als beklaagde aangemerkt.
De verdere behandeling werd aangehouden om de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid te stellen op de klacht te reageren.
3.4.
Bij verweerschrift van 4 oktober 2013 heeft de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt gesteld dat de klacht niet tegen hem was gericht, zodat de klacht ten aanzien van hem niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Verder heeft hij zich verzet tegen de handelwijze van de kamer door hem ambtshalve in deze procedure te betrekken.
3.5.
Na een nieuwe mondelinge behandeling op 3 december 2013, waarbij de gemachtigde van klaagster en de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder het woord hebben gevoerd, heeft de kamer bij beslissing van 21 januari 2014 de klacht tegen de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard, zonder het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel.

4.Het standpunt van de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder

4.1.
De toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft in zijn beroepschrift opgemerkt het eens te zijn met de inhoudelijke beslissing van de kamer.
4.2.
Hij heeft echter in beroep opnieuw aangevoerd dat het de kamer, wanneer een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder is ingediend, niet vrij staat ambtshalve te onderzoeken of de klacht niet tegen een andere gerechtsdeurwaarder had moeten worden ingediend en de klacht vervolgens te behandelen als ware zij tegen laatstgenoemde gerechtsdeurwaarder gericht.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt het hof het volgende voorop.
Het tuchtrecht heeft tot doel in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen.
Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan daarom niet als zodanig worden aangemerkt als beklaagde. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Voor fouten van medewerkers op een gerechtsdeurwaarderkantoor zijn daarom de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verantwoordelijk mits die fouten aan de gerechtsdeurwaarders kunnen worden toegerekend.
5.2.
Indien door een klager een klacht wordt ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor, dient dus eerst te worden vastgesteld, tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het hof dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een – willekeurige – gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Het hof verwijst naar zijn beslissing van 25 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2450.
Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. Indien alle gerechtsdeurwaarders die aan een kantoor zijn verbonden, verantwoordelijk zijn voor het handelen van medewerkers op dat kantoor en de klacht betrekking heeft op het handelen van een medewerker van het kantoor of het sturen van een brief namens het kantoor, dient de klacht te worden opgevat als gericht tegen alle gerechtsdeurwaarders. Als het handelen waarover wordt geklaagd slechts op één van de deurwaarders van het kantoor betrekking heeft, moet de klacht tegen het kantoor worden aangemerkt als tegen de desbetreffende gerechtsdeurwaarder gericht.
Dat de kamer het hiervoor bedoelde onderzoek dient te verrichten is in overeenstemming met het uitgangspunt van de wetgever, die in artikel 37 lid 2 GDW de secretaris van de kamer opdraagt de klager behulpzaam te zijn bij het op schrift stellen van de klacht, indien klager daarom verzoekt. Dat de klacht vervolgens wordt aangemerkt als tegen bepaalde gerechtsdeurwaarders gericht vindt haar rechtvaardiging in het feit dat in de klacht tegen het kantoor of het samenwerkingsverband tevens een klacht tegen alle daaraan verbonden gerechtsdeurwaarders ligt besloten.
5.3.
De onderhavige zaak onderscheidt zich echter van eerdere gevallen, doordat klaagster in haar klacht niet een kantoor of samenwerkingsverband, maar juist wel een bepaalde toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, namelijk [X], als beklaagde heeft aangewezen. De kamer heeft na het verweer van die toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder dat de klacht zich ten onrechte tegen hem richtte, klaagster en de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De kamer heeft vervolgens echter verzuimd op de klacht van klaagster tegen[X] te beslissen. Dat dient alsnog door de kamer te gebeuren.
5.4.
De kamer heeft in plaats van te beslissen op de klacht tegen [X] geoordeeld dat het dossier aanwijzingen bevat dat een kantoorgenoot van [X] de verweten gedraging heeft verricht. De kamer heeft vervolgens die andere toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder [Toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder], als beklaagde aangemerkt.
5.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de kamer hiermee haar bevoegdheid overschreden. Door zelfstandig, zonder enig initiatief of verzoek van klaagster daartoe, de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan te merken heeft de kamer meer gedaan dan de wet toelaat of op grond van jurisprudentie van de kamer wordt verlangd. De stukken in het dossier geven er ook geen blijk van dat klaagster op enig moment haar oorspronkelijke klacht heeft herzien of een nieuwe klacht heeft ingediend. Dat betekent dat de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten onrechte als beklaagde is aangemerkt.
5.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verstaat dat er geen klacht tegen toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder [Toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder] is ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 augustus 2014 door de rolraadsheer.