ECLI:NL:GHAMS:2014:3878

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
200.135.256-01 en 200.135.257-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake civiele vorderingen met betrekking tot vonnissen van de rechtbank Noord-Holland

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, zijn twee hoger beroepen aan de orde, beide voortkomend uit vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2013. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.F. Klungers, hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die hen in eerste aanleg niet in het gelijk stelden. De eerste zaak betreft appellant sub 1, die op 26 augustus 2013 een dagvaarding heeft uitgebracht. De tweede zaak betreft appellant sub 2, die op 28 augustus 2013 in hoger beroep is gekomen. Beide zaken zijn behandeld ter zitting op 8 september 2014, waar de advocaten van de partijen pleitnotities hebben overgelegd en de zaak hebben bepleit.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden sub 2 in beide zaken niet zijn verschenen. Dit heeft geleid tot een procedurele complicatie, aangezien de dagvaardingen niet voldeden aan de eisen van de wet, waardoor geen verstek kon worden verleend. Het hof heeft besloten de zaken naar de rol te verwijzen voor akte aan de zijde van de appellanten en heeft hen opgedragen om de roldatum op de juiste wijze aan de geïntimeerde sub 2 aan te zeggen, met herstel van het gebrek op hun kosten.

De beslissing van het hof houdt in dat verdere beslissingen in de zaken worden aangehouden totdat de procedurele tekortkomingen zijn hersteld. Het hof heeft de appellanten de mogelijkheid geboden om de geïntimeerde sub 2 op de voorgeschreven wijze in het geding te roepen, waarna de zaken opnieuw zullen worden behandeld. Het arrest is openbaar uitgesproken op 16 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers: 200.135.256/01 en 200.135.257/01
zaak- en rolnummers rechtbank : C/14/135153 / HA ZA 12-56 en
C/14/135155 / HA ZA 12-57 (Noord- Holland)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 september 2014
in de zaak met zaaknummer 200.135.256/01:
[appellant sub 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,
2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
geïntimeerde,
niet verschenen,
en
in de zaak met zaaknummer 200.135.257/01:
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
appellant,
advocaat: mr. E.F. Klungers te Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat mr. M. Kaouass te Amsterdam,

2.[geïntimeerde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
geïnitmeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant sub 2] , [appellant sub 1] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genoemd.
In de zaak met zaaknummer 200.135.256/01:
[appellant sub 1] is bij dagvaarding van 26 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2013, zoals dat onder zaak-/rolnummer C/14/135153 / HA ZA 12-56 is gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gedaagden.
Daarna heeft [appellant sub 1] een memorie van grieven genomen, met producties.
Op de rol van 7 januari 2014 is aan [geïntimeerde sub 1] verval verleend van het recht een memorie van grieven te nemen.
[appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] hebben de zaak ter zitting van 8 september 2014 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
De genoemde partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant sub 1] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 1] heeft bij monde van zijn advocaat geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant sub 1] heeft zijn in eerste aanleg gedane bewijsaanbod herhaald in hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer 200.135.257/01:
[appellant sub 2] is bij dagvaarding van 28 augustus 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2013, zoals dat onder zaak-/rolnummer C/14/135155 / HA ZA 12-57 is gewezen tussen hem als eiser en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gedaagden.
Daarna heeft [appellant sub 2] een memorie van grieven genomen, met producties.
Op de rol van 7 januari 2014 is aan [geïntimeerde sub 1] verval verleend van het recht een memorie van grieven te nemen.
[appellant sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hebben de zaak ter zitting van 8 september 2014 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
De genoemde partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant sub 2] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog zijn vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde sub 1] heeft bij monde van zijn advocaat geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant sub 2] heeft zijn in eerste aanleg gedane bewijsaanbod herhaald in hoger beroep.

2.Procespositie [geïntimeerde sub 2]

2.1.
is in beide zaken in hoger beroep niet verschenen. Het hof stelt vast dat op de rol abusievelijk is verzuimd naar aanleiding daarvan te beslissen over het verlenen van verstek. Dat zal alsnog worden gedaan.
2.2.
De dagvaardingen in hoger beroep voldoen niet aan de in artikel 111 lid 2 Rv vermelde eisen. Niet is vermeld het in artikel 140 lid 2 Rv genoemde rechtsgevolg dat intreedt indien niet alle geïntimeerden op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnen. Gelet op dat gebrek kan ingevolge het bepaalde in artikel 121 lid 1 Rv geen verstek tegen [geïntimeerde sub 2] worden verleend. Niet aannemelijk is echter dat de appeldagvaardingen als gevolg van het gebrek [geïntimeerde sub 2] niet hebben bereikt. Het hof zal daarom de zaken naar de rol verwijzen voor akte aan de zijde van appellanten en op de voet van artikel 121 lid 2 Rv een nieuwe roldatum bepalen en bevelen dat appellanten deze roldatum bij exploot aan [geïntimeerde sub 2] zullen aanzeggen met herstel van het gebrek op hun kosten. Een kopie van dit arrest dient als bijlage bij het herstelexploot te worden meebetekend. Het herstelexploot moet bij de te nemen akte worden overgelegd.
2.3.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat [geïntimeerde sub 1] naar aanleiding van de door appellanten te nemen akte niet in de gelegenheid wordt gesteld een antwoordakte te nemen.
2.4.
Indien zich namens [geïntimeerde sub 2] een advocaat stelt en [geïntimeerde sub 2] op de voorgeschreven wijze op de aangezegde roldatum in het geding verschijnt, zullen de zaken worden aangehouden om hem in de gelegenheid te stellen een memorie van antwoord te nemen.
2.5.
Indien aan [geïntimeerde sub 2] verstek wordt verleend, zullen de zaken worden verwezen naar rol van 11 november 2014 voor arrest.
2.6.
Nu [geïntimeerde sub 2] niet op rechtsgeldige wijze in het geding is opgeroepen, kan in beide zaken op het hoger beroep tegen [geïntimeerde sub 1] niet worden beslist. De verdere beslissingen in de zaken zullen in verband daarmee worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaken naar de rol van 14 oktober 2014 voor akte aan de zijde van appellanten;
beveelt appellanten die roldatum bij exploot aan [geïntimeerde sub 2] op de onder 2.2 voorgeschreven wijze aan te zeggen, met herstel van het aldaar genoemde gebrek op hun kosten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 september 2014.