Uitspraak
mr. A. Heijderte Amsterdam,
mr. K. Zamrite Sassenheim.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
€ 12.350,-, is voldaan op 6 april 2011 door bijschrijving daarvan op diezelfde bankrekening. De tweede en derde betaling zijn beide gedaan vanaf een bankrekening van [X]onder de vermelding ‘faktuur 2698B’ respectievelijk ‘fakt. 2698B’. Een vierde deel van de koopprijs, te weten € 6.000,-, is door [Y] in contanten voldaan bij de levering van de sloep. Seafury heeft op enig moment een factuur opgesteld die, volgens de aanhef daarvan, is gericht aan ‘De Winkelbeheer B.V.’ op het in de koopovereenkomst genoemde adres. Deze factuur is gedateerd 20 april 2011, beloopt een bedrag van € 22.650,- inclusief btw en heeft als factuurnummer ‘2698C’.
grieven I tot en met IV, kort gezegd en voor zover van belang, betoogt [X]dat zij geen partij is bij de overeenkomst waarbij Seafury de sloep heeft verkocht, dat Seafury onder de gegeven omstandigheden niet erop heeft mogen vertrouwen dat [X]daarbij wel partij is en dat [X]op grond van de koopovereenkomst dus niets aan Seafury is verschuldigd, zodat laatstgenoemde geen vordering zoals door haar ingesteld toekomt. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. Zij slagen. Hiertoe is het volgende bepalend.
Grief VI, die opkomt tegen de andersluidende beslissingen van de kantonrechter, slaagt dus.
Grief V, die onder andere klaagt over de wijze van nakoming van de koopovereenkomst door Seafury, behoeft bij gebrek aan belang geen bespreking. Seafury heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Haar bewijsaanbod in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg wordt daarom, als niet ter zake dienend en overigens ook als te vaag, gepasseerd.