Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“Heer [geïntimeerde] gebeld. Deelde mij mee op dit moment geen commentaar te willen geven aangaande gezamenlijke brief van hem en heer [X] en zich verder te beraden. Was allemaal erg vaag.”Ook uit deze e-mail kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] als afzender van de e-mail van 4 mei 2010 heeft te gelden, te minder nu geenszins vast staat dat [geïntimeerde] jegens [Y] zelf over een gezamenlijke brief van hem en [X] heeft gesproken en overigens uit de e-mail van 11 mei 2010 volgt dat hij duidelijk te kennen heeft gegeven geen commentaar dienaangaande te willen geven. Het hof is aldus met de kantonrechter van oordeel dat beide e-mails noch op zichzelf, noch in samenhang met de overige aangevoerde omstandigheden, tot het oordeel kunnen leiden dat [geïntimeerde] de e-mail van 4 mei 2010 heeft verzonden.
“activiteiten (…) ondernemen, op welke wijze en in welke vorm dan ook, hetzij op eigen naam, hetzij door middel van en/of in samenwerking met, dan wel in dienstbetrekking bij andere natuurlijke of rechtspersonen, welke gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van werkgever,”zoals in artikel 12.1 van de arbeidsovereenkomst is bepaald. Evenmin kan gezegd worden dat dit oplevert het
“cliënten van werkgever benaderen of bedienen dan wel doen bedienen, op een wijze gelijk of gelijksoortig aan de wijze van bedienen van de werkgever.”, nu, zoals hiervoor is overwogen, op geen enkele wijze is komen vast te staan dat [geïntimeerde] relaties van Regge heeft benaderd, of andere wetenschap had van de mail van 4 mei 2010, nog daargelaten dat - hetgeen hierna onder 3.8 aan de orde komt - niet is komen vast te staan dat het benaderen van relaties heeft plaatsgevonden teneinde gelijke of gelijksoortige activiteiten te ontplooien als die van Regge.
Grief I in incidenteel appelfaalt daarom.
grief 5in principaal appel (door Regge als tweede grief 4 vermeld) en in
grief II in incidenteel appelwordt de matiging door de kantonrechter van de contractuele boete tot € 3.000,- door beide partijen aan de orde gesteld. Regge is van oordeel dat voor zo’n matiging geen plaats is terwijl [geïntimeerde] betoogt dat aanleiding is voor matiging tot nihil, nu hij een maatschappelijk belang heeft gediend met de overtreding van het geheimhoudingsbeding. [geïntimeerde] heeft in dat verband, anders dan Regge stelt, een aantal omstandigheden naar voren gebracht die voor een dergelijke overtreding aanleiding gaven, verband houdend met het feit dat binnen Regge sprake was van ernstige misstanden. Tijdens zijn dienstverband heeft hij, zo stelt [geïntimeerde], ontdekt dat de directeur-grootaandeelhouder van Regge,[A], de rekening courant van de onderneming heeft gebruikt voor privé uitgaven terwijl daartegenover een negatief eigen vermogen stond, hetgeen inhield dat hij geld opnam dat investeerders hadden ingelegd ten behoeve van investeringen in vastgoed. Daarnaast stelt [geïntimeerde] te hebben ontdekt dat de belastingdienst een direct opeisbare vordering had op Regge ten bedrage van € 1.300.000,-, eveneens als gevolg van onregelmatigheden binnen de onderneming. Voorts had hij ontdekt dat noch de aan de investeerders beloofde bankgaranties aanwezig waren, noch dat reserveringen waren gedaan om daarvoor te zorgen. Nadat [geïntimeerde] een reddingsplan had opgesteld en [A] hem had toegezegd zich daaraan te conformeren is [geïntimeerde] gebleken dat [A] toch opnieuw grote bedragen had opgenomen van de rekening-courant voor privé uitgaven. Tevens heeft [geïntimeerde] ontdekt dat gelden van investeerders werden gebruikt voor een tweede hypotheek van circa € 400.000,- op de woning van [A]. Ook is [geïntimeerde] gebleken dat [A] investeerders heeft verzekerd dat een aan hem gelieerde vennootschap voldoende vermogend was om haar verplichtingen na te komen, terwijl het tegendeel het geval was. Ten slotte bleek [A] voornemens geld van investeerders dat zich bevond in een bepaald fonds te willen gebruiken voor rendementsbetalingen aan investeerders in andere fondsen, aldus nog steeds [geïntimeerde]. Deze stellingen van [geïntimeerde] zijn niet anders dan in algemene termen weersproken door Regge. Zij gaat op geen enkele wijze concreet in op deze ernstig te noemen beschuldigingen van [geïntimeerde]. De stellingen van [geïntimeerde] op dit punt worden ondersteund door de door hem bij akte in hoger beroep overgelegde producties, waaronder besluiten van de autoriteit financiële markten waarbij aan Regge of aan haar gelieerde vennootschappen of fondsen dwangsommen zijn opgelegd, alsmede afschriften van faillissementsverslagen in het faillissement van Regge Vastgoed B.V. Als vaststaand moet daarom worden aangenomen dat binnen Regge inderdaad sprake was van ernstige (financiële) misstanden. Wanneer dit in aanmerking wordt genomen en daarnaast dat de verstrekking van de adresgegevens aan [X] en aldus de overtreding van het geheimhoudingsbeding kennelijk primair was ingegeven om investeerders bij Regge te benaderen om hen voor een en ander te waarschuwen (door [geïntimeerde] aangeduid als een hoger maatschappelijk belang) en niet om concurrerende activiteiten te ontplooien, en tevens - zoals de kantonrechter ook reeds heeft overwogen - (i) dat het boetebeding van artikel 14.1 van de arbeidsovereenkomst een bedrag bevat voor vele, mogelijk sterk uiteenlopende tekortkomingen, terwijl het verstrekken door [geïntimeerde] van adresgegevens van 15 investeerders aan [X] gelet op de aard van die informatie een relatief beperkte inbreuk op zijn geheimhoudingsplicht oplevert, (ii) [X] geen willekeurige derde was maar enige tijd een toezichthoudende taak heeft gehad ten aanzien van een aan Regge gelieerde onderneming en (iii) Regge niet heeft onderbouwd dat of welke schade zij door die verstrekking heeft geleden, is naar het oordeel van het hof elke boete een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof zal de verbeurde boete matigen tot nihil. Dit betekent dat grief II in het incidenteel appel slaagt en grief 5 in principaal appel faalt. Wat Regge verder nog heeft aangevoerd in dit verband maakt het voorgaande niet anders.