ECLI:NL:GHAMS:2014:5109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
200.154.053-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van gerechtsdeurwaarder op basis van klachten van het Bureau Financieel Toezicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De gerechtsdeurwaarder was op 15 juli 2014 met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden geschorst in de uitoefening van zijn ambt, in afwachting van de beslissing op klachten die door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) waren ingediend. De klachten betroffen onder andere het ontstaan van een bewaringstekort, een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie van het kantoor, en het onterecht opboeken van kosten. Het hof heeft de beslissing van de kamer bevestigd, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder niet voldeed aan de vereisten van de Gerechtsdeurwaarderswet.

Het BFT had in de periode van 7 april 2014 tot 30 april 2014 onderzoek verricht naar de kantoorboekhouding van de gerechtsdeurwaarder. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat er op 31 maart 2014 een bewaringstekort van € 370.582,00 bestond. Dit tekort werd zichtbaar door een kwaliteitsoverzicht dat op verzoek van het BFT was opgesteld. Het BFT concludeerde dat de gerechtsdeurwaarder de bewaarpositie van zijn kantoor had geflatteerd door onjuiste bedragen aan kosten op te nemen. Ondanks aanzeggingen van het BFT was de financiële situatie van de gerechtsdeurwaarder op 1 juli 2014 nog steeds niet in orde, met een bewaringstekort dat was opgelopen tot € 393.452,00.

De kamer voor gerechtsdeurwaarders had eerder al maatregelen opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder in verband met vergelijkbare overtredingen. Het hof oordeelde dat de kamer terecht had besloten tot schorsing van de gerechtsdeurwaarder, gezien de ernst van de klachten en de herhaalde overtredingen. De beslissing van het hof bevestigt de noodzaak van toezicht op de financiële integriteit van gerechtsdeurwaarders en de handhaving van de regels die zijn vastgesteld in de Gerechtsdeurwaarderswet.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.154.053/01 GDW
nummer eerste aanleg : 489.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 2 december 2014
inzake
[appellant],
gerechtsdeurwaarder te[plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. A.H. Wijnberg, advocaat te Groningen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 13 augustus 2014 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 15 juli 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:113). Bij die beslissing heeft de kamer op de voet van artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden geschorst in de uitoefening van zijn ambt, zulks in afwachting van de beslissing op de door het Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT) op 2 juli 2014 en 4 juli 2014 bij de kamer ingediende klachten.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 17 oktober 2014 een aanvullend beroepschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Het BFT heeft op 6 november 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld tezamen met de (hoofd)zaak met nummer 200.156.241/01 ter openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2014. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, is verschenen. Eveneens waren op de zitting aanwezig mr. A.T.A. Tilleman en drs. H. Mannessen namens het BFT. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en mr. Tilleman aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
In de periode van 7 april 2014 tot 30 april 2014 heeft het BFT onderzoek verricht naar de kantoorboekhouding van de gerechtsdeurwaarder en de door hem aangehouden derdengeldrekening. Op 8 april 2014 is volgens het BFT vastgesteld dat op 31 maart 2014 een bewaringstekort van € 370.582,00 bestond. Dit tekort werd zichtbaar toen op verzoek van het BFT een kwaliteitsoverzicht volgens de zogenaamde “BLOS-regelgeving” werd uitgedraaid. Verder is het BFT gebleken van een negatieve liquiditeits- en solvabiliteitspositie bij het gerechtsdeurwaarderskantoor per genoemde datum. Van dit onderzoek heeft het BFT op 18 juni 2014 een tussenrapport opgesteld en aan de gerechtsdeurwaarder gezonden.
3.2.2.
Het BFT heeft op 11 juni 2014 en 12 juni 2014 en op 1 juli 2014 vervolgonderzoeken verricht. Het BFT heeft geconstateerd dat de gerechtsdeurwaarder de bewaarpositie van zijn kantoor met een bedrag van € 175.000,00 heeft geflatteerd door in dossiers bewust onjuiste (te hoge) bedragen aan door derden aan hem verschuldigde kosten op te nemen.
3.2.3.
Ondanks aanzegging hiertoe door het BFT waren de bewaringspositie en de liquiditeits- en solvabiliteitspositie op 1 juli 2014 niet in orde. Het bewaringstekort was op dat moment opgelopen tot € 393.452,00.
3.2.4.
Verder heeft het BFT - kort gezegd - vastgesteld dat:
i) de gerechtsdeurwaarder in juni 2014 gelden aan de derdengeldrekening heeft onttrokken ter voldoening van kantoorkosten;
ii) de gerechtsdeurwaarder in de periode van 19 maart 2008 tot en met 29 januari 2014 gelden van de derdengeldrekening naar zijn kantoorrekening dan wel zijn privérekening heeft overgeboekt, zonder dat daaraan deugdelijke documentatie ten grondslag lag;
iii) een bedrag van € 66.180,43 waarop in 2008 onder de gerechtsdeurwaarder beslag was gelegd, op 31 maart 2014 niet in zijn geheel op de derdengeldrekening stond;
iv) de gerechtsdeurwaarder niet altijd een toereikende dekking aanhield voor
out of pocket-kosten en hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de jaarstukken over 2013 in te dienen.
3.2.5.
Op 1 juli 2014 heeft het BFT de bevindingen van het vervolgonderzoek in concept aan de gerechtsdeurwaarder gezonden. De gerechtsdeurwaarder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid daarop te reageren. Zijn definitieve rapportage heeft het BFT op 4 juli 2014 aan de gerechtsdeurwaarder doen toekomen.
3.2.6.
Het BFT heeft op grond van voormelde bevindingen op 2 juli 2014 en op 4 juli 2014 bij de kamer twee met elkaar samenhangende klachten ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.
3.2.7.
De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder op 14 juli 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klachten op 15 juli 2014. De kamer heeft op de zitting mondeling uitspraak gedaan, inhoudende dat de gerechtsdeurwaarder met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden werd geschorst in de uitoefening van zijn ambt, in afwachting van de beslissing op de door het BFT ingediende klachten. Deze beslissing heeft de kamer vastgelegd in haar beslissing van 15 juli 2014 (ECLI:NL:TGDKG:2014:113, zaaknummer 200.154.053/01).
3.2.8.
Bij beslissing van 2 september 2014 heeft de kamer de klachten van het BFT tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd. Deze zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.156.214/01.
3.2.9.
Door de kamer is bij beslissingen van 24 augustus 2004 en 24 juni 2008 in twee verschillende tuchtprocedures aan de gerechtsdeurwaarder vanwege - onder meer - het laten ontstaan van een negatieve bewaringspositie de maatregel van schorsing van respectievelijk een maand en drie maanden opgelegd. Het hof heeft het beroep tegen de beslissing van de kamer van 24 augustus 2004 verworpen. In de andere zaak is geen hoger beroep ingesteld.

4.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder

Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder blijkt uit de beslissing waarvan beroep.

5.De beoordeling

5.1.
Bij beslissing van heden in de zaak met nummer 200.156.241/01, waarvan een kopie aan deze beslissing is gehecht, heeft het hof de beslissing van de kamer van 2 september 2014, waarbij de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt is opgelegd, bevestigd. Nu aan de klacht die heeft geleid tot de beslissing van de kamer van 2 september 2014 dezelfde feiten ten grondslag waren gelegd als waarop de kamer de bestreden beslissing heeft gebaseerd en het hof die gronden juist heeft bevonden, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de kamer bij de bestreden beslissing terecht de gerechtsdeurwaarder op de voet van artikel 38 lid 1 Gdw met onmiddellijke ingang voor de duur van zes maanden heeft geschorst.
5.2.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014 door de rolraadsheer.