Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
grief 1faalt.
grief 2tevergeefs is voorgesteld.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin hij werd afgewezen in zijn vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag. [appellant] was sinds 3 juli 2007 in dienst bij Succes Rotterdam B.V. en werd op 29 juli 2011 op staande voet ontslagen. Na een kort geding op 3 april 2012, waarin het ontslag op staande voet werd vernietigd, vorderde hij in eerste aanleg een bedrag van € 5.534,92 bruto wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter oordeelde dat de vordering was verjaard, omdat de verjaringstermijn op 8 oktober 2011 was ingegaan en de dagvaarding pas op 18 juli 2012 was uitgebracht, zonder dat er tijdig was gestuit. [appellant] stelde dat zijn vordering niet was verjaard omdat hij op 3 april 2012 een voorlopige voorziening had gevorderd, maar het hof oordeelde dat deze procedure niet als stuitingshandeling kon worden aangemerkt. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter dat het beroep op verjaring niet onaanvaardbaar was en dat de vordering van [appellant] terecht was afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.