ECLI:NL:GHAMS:2014:5343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
200.149.925-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in het kader van de Gerechtsdeurwaarderswet en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak heeft klager, een appellant, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De kamer had op 29 april 2014 het verzet van klager tegen een eerdere beschikking van 24 september 2013 ongegrond verklaard. Klager stelde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om adequaat te reageren op de brief van de kamer, waarin een vraag aan de gerechtsdeurwaarder was gesteld. Dit leidde tot de vraag of klager ontvankelijk was in zijn hoger beroep, gezien het rechtsmiddelenverbod dat in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet is opgenomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kamer een fundamenteel rechtsbeginsel, namelijk het beginsel van hoor en wederhoor, heeft veronachtzaamd. Klager had geen kennis kunnen nemen van de vraag die de kamer aan de gerechtsdeurwaarder had gesteld, waardoor zijn reactie niet op volledige informatie was gestoeld. Het hof oordeelde dat de kamer klager de gelegenheid had moeten bieden om zijn eerdere reactie aan te vullen, wat niet is gebeurd. Dit gebrek aan een eerlijke en onpartijdige behandeling leidde ertoe dat klager in zijn beroep kon worden ontvangen.

De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 13 november 2014, waar de gemachtigde van klager aanwezig was, maar de gerechtsdeurwaarder niet. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak voort te zetten op 5 maart 2015, waarbij klager en de gerechtsdeurwaarder zullen worden opgeroepen. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 16 december 2014.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.149.925/01 GDW
nummer eerste aanleg : 940.2013
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 16 december 2014
inzake
[klager],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
gemachtigde: [gemachtigde 1], wonende te [woonplaats 2],
tegen
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde 2] te [vestigingsplaats].

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appellant (hierna: klager) heeft met een door het hof op 27 mei 2014 ontvangen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 29 april 2014.
1.2
Bij die beslissing heeft de kamer ongegrond verklaard het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 24 september 2013, waarbij de voorzitter de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) als kennelijk ongegrond heeft afgewezen
.
1.3
De gerechtsdeurwaarder heeft een verweerschrift bij het hof ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep dient te worden verklaard.
1.4
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2014. De gemachtigde van klager is verschenen en heeft het woord gevoerd. De gerechtsdeurwaarder is niet verschenen.
1.5
Van de zijde van klager is op 25 november 2014 nog een aan [gemachtigde 1] verstrekte volmacht, waaruit blijkt dat laatstgenoemde gerechtigd is als gemachtigde van klager op te treden, ter griffie van het hof ingekomen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
De voorzitter van de kamer heeft bij beschikking van 24 september 2013 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen die beschikking heeft klager bij verzetschrift van 17 oktober 2013 verzet ingesteld bij de kamer. Het verzetschrift is behandeld op de terechtzitting van 18 maart 2014. De kamer heeft vervolgens, alvorens op het verzet te beslissen, de gerechtsdeurwaarder bij brief van 28 maart 2014 een nadere vraag gesteld. De kamer heeft nagelaten gelijktijdig een afschrift van die brief aan klager toe te zenden. Bij brief van 4 april 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de brief van de kamer en een afschrift van die brief aan klager gezonden. Klager heeft vervolgens bij brief van 7 april 2014 gereageerd op voormelde brief van de gerechtsdeurwaarder. Op verzoek van klager heeft de kamer hem per e-mail op 14 april 2014 alsnog haar brief aan de gerechtsdeurwaarder van 28 maart 2014 doen toekomen, waarbij hem excuses voor de omissie zijn aangeboden. Hierna heeft de kamer bij beslissing van 29 april 2014 het verzet ongegrond verklaard.
3.2
Klager heeft in hoger beroep aangevoerd dat hem bij bestudering van de brief van de kamer van 28 maart 2014 is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 4 april 2014 geen antwoord heeft gegeven op de door de kamer in haar brief gestelde vraag. Omdat klager eerst op 14 april 2014 bekend werd met de inhoud van genoemde brief van de kamer, is dit punt niet aan de orde gekomen in zijn brief van 7 april 2014. Hij stelt dat hij van de kamer ten onrechte niet de gelegenheid heeft gekregen alsnog (opnieuw) te reageren op het antwoord van de gerechtsdeurwaarder en dat hij daarom wel ontvankelijk moet worden verklaard in zijn appel..
3.3
Artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer tot ongegrondverklaring van het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat. Dat is ook vermeld onder de bestreden beslissing. Volgens vaste rechtspraak van dit hof kan dit wettelijke rechtsmiddelenverbod echter worden doorbroken indien de kamer bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. .
3.4
Het hof is van oordeel dat de kamer een fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd, te weten het beginsel van hoor en wederhoor. Weliswaar heeft klager (bij brief van 7 april 2014) gereageerd op het antwoord van de gerechtsdeurwaarder (van 4 april 2014) op de brief van de kamer van 28 maart 2014, maar die reactie is gegeven zonder dat klager kennis had kunnen nemen van de vraag van de kamer.. Uit die brief van 4 april 2014 blijkt dat de vraag van de kamer, die ziet op de openbare betekening van een vonnis, niet volledig door de gerechtsdeurwaarder is weergegeven in zijn reactie. De kamer had daarom, toen zij ermee bekend werd dat klager geen afschrift van de brief van 28 maart 2014 had gekregen, in aanmerking moeten nemen dat de reactie van klager van 7 april 2014 niet op volledige informatie was gestoeld en hem de gelegenheid moeten bieden zijn eerdere reactie aan te vullen. Nu de kamer dat heeft nagelaten en uit rechtsoverweging 1 van de bestreden beslissing valt af te leiden dat de (onvolledige) reactie van klager is betrokken bij het in die beslissing gegeven oordeel, kan niet van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak worden gesproken. Klager kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal het hof overgaan tot inhoudelijke behandeling van de zaak en de behandeling voortzetten op
donderdag 5 maart 2015 te 11.00 uur.

4.De beslissing

Het hof:
- verklaart klager ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van
29 april 2014;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voorgezet op
donderdag 5 maart 2015 te 11.00 uuren dat de griffier van het gerechtshof klager en de gerechtsdeurwaarder daartoe zal oproepen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. mr. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en mr. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014 door de rolraadsheer.