In deze zaak heeft klager, een appellant, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De kamer had op 29 april 2014 het verzet van klager tegen een eerdere beschikking van 24 september 2013 ongegrond verklaard. Klager stelde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om adequaat te reageren op de brief van de kamer, waarin een vraag aan de gerechtsdeurwaarder was gesteld. Dit leidde tot de vraag of klager ontvankelijk was in zijn hoger beroep, gezien het rechtsmiddelenverbod dat in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet is opgenomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de kamer een fundamenteel rechtsbeginsel, namelijk het beginsel van hoor en wederhoor, heeft veronachtzaamd. Klager had geen kennis kunnen nemen van de vraag die de kamer aan de gerechtsdeurwaarder had gesteld, waardoor zijn reactie niet op volledige informatie was gestoeld. Het hof oordeelde dat de kamer klager de gelegenheid had moeten bieden om zijn eerdere reactie aan te vullen, wat niet is gebeurd. Dit gebrek aan een eerlijke en onpartijdige behandeling leidde ertoe dat klager in zijn beroep kon worden ontvangen.
De zaak werd behandeld op een openbare zitting op 13 november 2014, waar de gemachtigde van klager aanwezig was, maar de gerechtsdeurwaarder niet. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak voort te zetten op 5 maart 2015, waarbij klager en de gerechtsdeurwaarder zullen worden opgeroepen. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 16 december 2014.