ECLI:NL:GHAMS:2014:639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.129.742
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over onrechtmatige overheidsdaad na inbeslagname van auto in moordonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. De zaak betreft de inbeslagname van de auto van [appellante], die in verband met de moord op haar partner, [X], door de Politie in beslag was genomen voor sporenonderzoek. De partner van [appellante] werd op 25 maart 2012 doodgeschoten, en de auto werd de volgende dag aangetroffen en in beslag genomen. [appellante] verzocht meerdere keren om teruggave van de auto, die uiteindelijk op 5 juni 2012 werd teruggegeven. In augustus 2012 verzocht haar advocaat om schadevergoeding van € 1.974,10, maar dit verzoek werd door de Politie afgewezen.

In hoger beroep vorderde [appellante] een schadevergoeding van € 2.337,10, onder meer omdat zij meende dat het beslag op de auto onrechtmatig was. De Politie betwistte dit en stelde dat het beslag rechtmatig was, gezien het opsporingsbelang. Het hof oordeelde dat de inbeslagneming van de auto rechtmatig was, omdat er ten tijde van de inbeslagneming geen duidelijkheid was over de rol van de auto in de moordzaak. Het hof vond ook dat de schade die [appellante] had geleden, binnen het normale maatschappelijke risico viel en dat de Politie niet aansprakelijk was voor de kosten van rechtsbijstand of andere schadeposten.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter en verwees [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van de overheid bij rechtmatige overheidsdaden en de toepassing van het beginsel van égalité devant les charges publiques.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.129.742/01
rolnummer rechtbank Amsterdam : 1393402 CV EXPL 12-34714
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 maart 2014
(bij vervroeging)
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R. Skála te Groningen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE POLITIE (regionale eenheid Amsterdam),
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. van der Linden te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en de Politie genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 28 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 4 april 2013, gewezen tussen haar als eiseres en (de rechtsvoorgangster van) de Politie als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vordering zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
De Politie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist in dit geding zijn komen vast te staan.
i. Op 25 maart 2012 is de partner van [appellante],[X], in Amsterdam-Zuidoost doodgeschoten. [X] was die avond in de personenauto van [appellante] naar Amsterdam gereden. De auto is de dag erna in de omgeving van het lichaam van [X] aangetroffen en door de Politie in beslag genomen voor sporenonderzoek.
ii. [appellante] heeft meermalen om teruggave van de inbeslaggenomen auto verzocht. Teruggave heeft op 5 juni 2012 plaatsgevonden. In de week voor de teruggave zijn met de auto opnamen gemaakt ten behoeve van het televisieprogramma Opsporing Verzocht.
iii. Bij brief van 13 augustus 2012 heeft de advocaat van [appellante] namens haar in verband met het beslag op de auto om toekenning van een schadevergoeding van € 1.974,10 verzocht, bestaande uit € 650,= voor vervangend vervoer, € 125,= voor reiniging auto en € 1.199,10 voor rechtsbijstand. Na rappel zijdens [appellante] is dit verzoek bij brief van 30 oktober 2012 door de Politie afgewezen.

3.Beoordeling

3.1
In dit geding vordert [appellante] dat de Politie wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.337,10 (zijnde het hierboven genoemde bedrag van € 1.974,10 vermeerderd met buitengerechtelijke kosten ad € 363,=) met rente. Aan deze vordering legt zij ten grondslag dat primair het beslag op de auto niet rechtmatig was, omdat de auto niets met de moord op [X] te maken had, subsidiair het beslag na vijf dagen ophield rechtmatig te zijn omdat er toen geen opsporingsbelang meer aanwezig was dat voortduring van het beslag rechtvaardigde en meer subsidiair de Politie onrechtmatig handelt door te weigeren de schade te vergoeden die [appellante], als benadeelde derde, door het (rechtmatige) beslag heeft geleden.
3.2
De Politie heeft de vordering bestreden. Zij meent dat het beslag gedurende zijn volledige duur rechtmatig is geweest, onder meer omdat het opsporingsbelang noodzaakte tot voortduring van het beslag totdat alle onderzoeken waren uitgevoerd en was beslist of destructief onderzoek noodzakelijk was, of kon worden volstaan met forensisch onderzoek. Aanvankelijk bestond het opsporingsbelang in (het beschikbaar houden van de auto voor) het uitvoeren van sporenonderzoek. Op het laatst is de auto nog vastgehouden om daarvan een opname te maken voor het TV-programma Opsporing Verzocht. Tot schadevergoeding op grond van rechtmatige overheidsdaad acht de Politie zich niet gehouden, omdat de onderhavige schade voor [appellante], gelet op alle omstandigheden van het geval, binnen het normale maatschappelijke risico valt. Ten slotte betwist de Politie dat de kosten voor vervangend vervoer en reiniging auto daadwerkelijk zijn gemaakt en bestrijdt zij de redelijkheid van de gevorderde bedragen.
3.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen op grond van de overweging dat [appellante] het verweer van de Politie niet had weersproken, zodat dat verweer slaagt. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust komt [appellante] op met drie grieven, die het geschil in volle omvang aan het hof voorleggen en zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
3.4
Het hof acht de inbeslagneming van de auto rechtmatig. Dat de auto niets met het levensdelict tegen [X] te maken had, stond - zo al juist - in ieder geval niet vast ten tijde van de inbeslagneming. Het beslag diende nu juist ertoe om daarover duidelijkheid te krijgen door het verrichten van sporenonderzoek. Wat zich op de avond van 25 maart 2012 had afgespeeld was immers geheel in nevelen gehuld. Evenmin is het hof gebleken dat het beslag onnodig lang heeft geduurd. Het betoog van de Politie dat de beslissing om wel of niet destructief onderzoek aan de auto te verrichten is uitgesteld in afwachting van de verdere resultaten van het opsporingsonderzoek, is door [appellante] niet voldoende gemotiveerd weersproken en komt het hof redelijk voor. Totdat die beslissing was genomen kon de auto uiteraard niet worden teruggegeven omdat dan de eventuele sporen verloren zouden kunnen gaan. Voor het door [appellante] uitgesproken vermoeden dat (het voortduren van) de inbeslagneming was ingegeven door de wens de auto ten laste van haar of de overledene te gelde te maken voor een ontnemingsvordering, heeft zij geen bewijs aangedragen of voldoende concreet aangeboden. Dat de Politie het vervolgens in het belang van het onderzoek heeft geacht om bij de opnamen voor het programma Opsporing Verzocht gebruik te maken van de auto waarin het slachtoffer had gereden en niet van een ogenschijnlijk identieke auto, komt het hof ook niet onjuist voor. Naar het oordeel van het hof is het beslag derhalve tot de opheffing daarvan rechtmatig geweest.
3.5
Daarmee komt het hof aan de vraag of de Politie niettemin tot schadevergoeding gehouden is op grond van het beginsel van de
égalité devant les charges publiques. In dit verband geldt op grond van vaste jurisprudentie het volgende. Ook als een overheidshandeling op zichzelf niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt, is de overheid op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de nadelige gevolgen van die handeling, voor zover die gevolgen onevenredig zijn, dat wil zeggen buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen en op een beperkte groep burgers of instellingen drukken. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandeling buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moeten alle van belang zijnde omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waarbij enerzijds onder meer kan worden gedacht aan de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede de mate waarin die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar waren voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade. In het geval van strafvorderlijk optreden waarvan de gevolgen een ander dan de verdachte treffen, kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat in het algemeen enig ongemak of gering tijdverlies niet als onevenredig kan worden aangemerkt en zal moeten worden aanvaard als vallend binnen het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico, maar dat dit niet zonder meer het geval is als zaken van die ander als gevolg van dat optreden worden beschadigd.
3.6
Het onderhavige geval wordt erdoor gekenmerkt dat de Politie de auto van [appellante] gedurende ruim tien weken in beslag heeft gehouden ten behoeve van het onderzoek naar het levensdelict tegen haar partner, die in die auto naar de plaats des onheils was gereden, gedurende welke periode de auto niet beschadigd, maar wel verontreinigd is geraakt.
3.7
Het belang dat werd gediend door het in beslag houden van de auto en het onderzoek daaraan was naar het oordeel van het hof groot, naar moet worden aangenomen ook, of misschien wel in het bijzonder, voor [appellante] zelf, wier partner het onderzoek immers betrof. Voorts acht het hof van belang dat de auto weliswaar op naam van [appellante] stond (en haar eigendom was), maar kennelijk in gebruik was bij beide samenwoners, [appellante] en het slachtoffer. [appellante] is daardoor ook ten aanzien van het beslag minder een buitenstaander dan zij ingang wil doen vinden.
3.8
Daarbij komt dat de schade die [appellante] stelt te hebben geleden, afgezien van de juridische kosten, in wezen het niveau van enig ongemak niet overstijgt. [appellante] heeft enige maanden niet de beschikking gehad over haar auto, maar niet is gesteld of gebleken dat zij van het gebruik van een auto afhankelijk is in een mate die maakt dat het missen van haar auto als een financieel nadeel kan worden beschouwd. Ook is de auto verontreinigd geraakt, maar slechts op een wijze die, naar de Politie heeft gesteld en [appellante] niet voldoende gemotiveerd heeft bestreden, te verhelpen was met een eenvoudige wasbeurt. Van deze vormen van schade kan mede gelet op hetgeen onder 3.7 is overwogen, niet worden geoordeeld dat zij het door [appellante] te dragen normale maatschappelijke risico te buiten gaan.
3.9
Nu de auto niet onnodig lang onder beslag is gebleven en voor toekenning van een vergoeding voor het missen van het gebruik van de auto en voor de vervuiling daarvan geen grond bestaat, valt niet in te zien waarom de Politie aan [appellante] kosten van rechtsbijstand of buitengerechtelijke kosten zou moeten vergoeden. Ook die schadeposten zijn derhalve niet toewijsbaar.
3.1
De slotsom uit het voorgaande is dat de grieven falen, omdat de kantonrechter de vordering van [appellante] terecht heeft afgewezen. Het bewijsaanbod van [appellante], voor zover nog niet besproken, zal als niet ter zake dienend en onvoldoende concreet worden gepasseerd. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Politie begroot op € 683,= aan verschotten en € 632,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.