ECLI:NL:GHAMS:2014:776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
200.115.228-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor ondeugdelijk uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan een klassieke motorboot

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant, eigenaar van een klassieke houten motorboot, en de besloten vennootschap B.V. Scheepswerven [X], die verantwoordelijk was voor het onderhoud van de boot. De appellant heeft de boot in 2010 naar [X] gebracht voor diverse onderhoudswerkzaamheden, maar na de tewaterlating in april 2011 is de boot gedeeltelijk gezonken. De appellant heeft [X] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden. De appellant heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter aangevochten, die zijn vorderingen had afgewezen en hem had veroordeeld in de proceskosten.

De appellant vorderde onder andere terugbetaling van onverschuldigd betaalde onderhoudskosten en schadevergoeding voor de ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden. Hij stelde dat de werkzaamheden niet naar behoren waren uitgevoerd en dat dit had geleid tot het zinken van de boot. De kantonrechter had echter geoordeeld dat er onvoldoende causaal verband was tussen de werkzaamheden van [X] en de schade die de appellant had geleden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, inclusief de rapportages van deskundigen die door beide partijen waren ingeschakeld.

Het hof concludeert dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat de schade het gevolg is van ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden door [X]. De appellant had de kosten van de werkzaamheden aan de boot onder protest betaald, maar het hof oordeelt dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De grieven van de appellant worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellant wordt verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.115.228/01
zaaknummer rechtbank Alkmaar : 389563\CV EXPL 11-7058 WD
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 maart 2014
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.A.I. Verheul te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. SCHEEPSWERVEN [X],
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G. Reisenstadt te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 4 juli 2012, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering/wijziging van eis, alsmede wijziging grondslag eis, met producties;
- memorie van antwoord, met één productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 december 2012 doen bepleiten, door hun respectieve advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen in eerste aanleg zal toewijzen en in aanvulling daarop dat het hof - ten aanzien van de vordering hierna genoemd onder 3.1 sub I - de tussen [appellant] en [X] bestaande overeenkomsten partieel ontbindt, en primair [X] veroordeelt tot betaling van een bedrag van
€ 8.223,20, en subsidiair € 4.798,04, met wettelijke rente vanaf 19 april 2011 (de dag dat de factuur van [X] onder protest is voldaan), en - ten aanzien van de vordering hierna genoemd onder 3.1 sub II - [X] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 8.330,20, althans een door het hof te bepalen bedrag, met wettelijke rente vanaf 21 september 2011, met veroordeling van [X] in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
[X] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] in hoger beroep en voorts tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met verwijzing van [appellant] in de proceskosten (naar het hof begrijpt:) in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
1. [X] is een onderneming die zich bezighoudt met de renovatie van sport- en
recreatievaartuigen en is gespecialiseerd in overige scheepsbouw- en scheepsstallingswerkzaamheden.
2. [appellant] is sedert 3 april 2007 eigenaar van een klassieke houten motorboot van het merk Storebro, type Solo Ruff (hierna: boot).
3. Eind augustus 2010 heeft [appellant] de boot naar [X] gebracht voor onderhoud.
4. Bij brief van 2 september 2010 heeft [X] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Hierbij doen wij prijsopgave voor de werkzaamheden aan uw Storebro.
Voordek:
- Voordek kaalhalen.
- Dekrubber uitfrezen.
- Rubbernaden vernieuwen.
- Voorzien van nieuw laksysteem.

Totaal voordek € 4.712,00 incl. BTW

Indien blijkt dat er houten delen van het dek vervangen dienen te worden, kunnen wij dit voor u verzorgen op basis van nacalculatie tegen een uurtarief van € 62,00 incl. BTW en excl. gebruikte materialen.
Verder is ons opgevallen dat (…) een berghout is losgebroken over ca. 50 cm. (…) ook hebben wij gezien dat de houten raamlijsten op het dek nu of op termijn onderhoud behoeven. (…) De kosten voor het herstel zullen liggen rond de € 2.500,00
Het twee keer overlakken van de romp kunnen wij voor u uitvoeren tegen een bedrag van € 1.700,00 incl. BTW. (…)”
5. Bij brief van 13 oktober 2010 heeft [X] aan [appellant] onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Betreft: meerwerk t.b.v. uw Storebro (…)
Hierbij bevestigen wij u het meerwerk aan bovengenoemd vaartuig zoals besproken met u d.d. 9 oktober jl.
Werkzaamheden
- Berghout demonteren en lakken.
- Bovenste gang van de romp kaalhalen.
Bovenstaande werkzaamheden voeren wij uit op basis van nacalculatie met een uurtarief van € 62,00 incl. BTW en exclusief gebruikte materialen.(…)”
6. Bij brief van 14 december 2010 heeft [X] aan [appellant] voor zover van belang het volgende geschreven:
“(…)
Refererend aan uw bezoek bij ons op de werf d.d. 9 december jl. doen wij u hierbij geheel vrijblijvend een aanbieding voor de aanvullende werkzaamheden zoals besproken.
Reparatie romp
- Spiegel stuurboord ca. 15 x 15 cm uitzagen en nieuw deel pasmaken en inlijmen.
- Vrijboord ter hoogte van potdeksel midscheeps ca. 30 cm rot hout verwijderen en nieuw pasmaken en plaatsen.
- Ter hoogte van voorsteven aan zowel bakboord- als stuurboordzijde ca. 25 cm rot hout verwijderen en nieuw hout pasmaken en plaatsen.
- Liggende stuiknaad aan zowel bakboord- als stuurboordzijde de bakboord/stuurboord overgang, voordek/gangboord open vrezen en voorzien van kitnaad.
- Monteren van berghout zowel aan bakboord- als stuurboordzijde, spiegel en schroefgaten afdopen en berghout voorzien van laksysteem.
Bovengenoemde werkzaamheden kunnen wij voor u uitvoeren voor een bedrag van
€ 2.976,00 incl. BTW en gebruikte materialen.
Onderwaterschip
- Kitten overnaadse gangen onderwaterschip.
- Onderwaterschip schuren.
- Onderwaterschip voorzien van 1 laag antifouling.
Bovengenoemde werkzaamheden kunnen wij voor u uitvoeren voor een bedrag van € 1.168,00 incl. BTW en gebruikte materialen. (…)”
7. Op 17 maart 2011 heeft [X] aan [appellant] ter zake van voornoemde onderhouds- en herstelwerkzaamheden een factuur verzonden ad € 14.540,04 (inclusief BTW).
8. Op 19 april 2011 heeft [appellant] dat bedrag “onder protest” aan [X] betaald.
9. Op 22 april 2011 is de boot te water gelaten, heeft [appellant] de boot opgehaald en is hij daarmee gevaren naar zijn normale ligplaats bij Jachthaven De Eendracht te Heeg. Nadien heeft [appellant] zonder problemen van de boot gebruik gemaakt.
10. Eind augustus/begin september 2011 is de boot gedeeltelijk onder water geraakt. De havenmeester van de jachthaven heeft de boot uit het water doen halen en heeft de boot in de jachthaven in een overdekte loods gestald.
11. Op 21 september 2011 heeft [appellant] [X] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
12. Op dezelfde datum heeft [X] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
13. Op 27 oktober 2010 heeft de door de verzekeraar van [appellant] ingeschakelde deskundige, Garantex, een rapport uitgebracht. Over de toedracht van het zinken van de boot vermeldt het rapport het volgende:
“4 Schadeoorzaak
Lekkage is gebruikelijk op overnaadse houten schepen. Het houtwerk droogt in de winter uit waardoor de naden tussen de verschillende gangen open gaan staan. Na enkele dagen in het water zwelt het houtwerk op en trekken de naden geheel dicht.
Het afkitten van de gangen heeft als doel gehad om de indringing van water (na het te water laten) te verminderen zo niet te stoppen.
Het kitwerk is slecht uitgevoerd en aangebracht op een slecht hechtende onderlaag. Hierdoor heeft het afkitten van de naden slechts een nadelig effect gehad: de werking/uitzetting van de huidgangen is belemmerd waardoor deze niet konden dichttrekken. Dit terwijl de indringing van water niet is voorkomen.
Bovenstaande heeft tot gevolg gehad dat de gangen in het onderwaterschip niet zijn
dichtgetrokken en het schip is gaan lekken. Het binnenkomende water is eerst nog
weggepompt door de bilgepomp. De accu hiervan is echter na verloop van tijd uitgeput waardoor het schip is gezonken.
Vorengaande leidt tot de vaststelling van de verst verwijderde schadeoorzaak: Ondeskundig herstel door Jachtwerf [[]]. [X].”
14. Op 8 november 2011 heeft Garantex nog een rapportage uitgebracht. Pagina 5 van dit rapport luidt als volgt:
“Ten aanzien van de werkzaamheden aan het dek stellen wij vast dat het sneller en mooier was geweest om dit dek in zijn geheel te vervangen. Zeker ook gezien de geringe resterende dikte van de latten, met name het voorste deel van het dek. Op diverse plaatsen komen de nagels tevoorschijn waarmee de delen onderling zijn verbonden. Ook op de lijfhouten zijn ver afgeschuurde proppen aangetroffen. Hier zijn de onderliggende schroefkoppen zichtbaar. Dit zal in de toekomst onherroepelijk tot inwateringsproblemen leiden.”
Pagina 6 van dit rapport luidt als volgt:
“4 Analyse van de kosten
[[]]. [X] hanteert een uurtarief van € 62,00 incl. BTW voor de uitgevoerde
werkzaamheden. Dit is bijna 20% meer dan wat vergelijkbare jachtwerven in rekening
brengen. Op basis van een meer gebruikelijk uurtarief van € 52,50 incl. BTW zou het totaal van de werkzaamheden uitkomen rond de € 12.000,00. Daarnaast stellen wij vast dat de kitwerkzaamheden aan het onderwaterschip zodanig van kwaliteit zijn dat deze niet in rekening gebracht kunnen worden. Voorts achten wij de arbeidsinzet, gezien tegen het licht van het eindresultaat, aan de hoge kant. Als wij het totaal omrekenen naar een meer gangbaar uurtarief, de kosten voor het kitten van het onderwaterschip niet meenemen en het totaal aantal uren terugbrengen in overeenstemming met het eindresultaat dan ziet deze er uit als in kolom twee van de onderstaande begroting.
De materiaalkosten zijn ongemoeid gelaten. De kosten voor de winterstalling hebben wij gehalveerd aangezien het vaartuig voor een deel van de periode reeds in een overdekte stalling ondergebracht diende te worden ten behoeve van de uitgevoerde werkzaamheden.

5 Kostenvergelijk

Onderdelen/arbeidsloon etc. Factuurbedrag Factuur a € 52,50
(...)
werkzaamheden onderwaterschip € 981,51 € 250,00
(...)
Winterstalling 2010-2011 € 669,64 € 334,82
(...)
Totaal exclusief BTW
BTW
Totaal inclusief BTW € 14.540,04 € 10.202,61”
15. Op 21 november 2011 heeft de door [X] ingeschakelde deskundige, Rotgans
Scheepsadviesbureau, de boot geïnspecteerd en naar aanleiding van haar bevindingen het volgende op 28 november 2011 gerapporteerd:
• Wij troffen scheurvorming aan “midscheeps” in de overnaadse delen, zowel aan
stuurboord/ als bakboordzijde.
• (...)
• Ook aan stuurboordzijde troffen wij behoorlijke scheurvorming aan in de
overnaadse delen, (...).
• Het geklonken vaartuig is nagelziek, diverse extra schroeven zijn aangebracht om de
overnaadse delen bij elkaar te houden. Bij deze schroeven treffen wij ook
scheurvorming aan (...).
• Diverse stuiknaden staan open en vertonen scheurvorming, (...).
Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft waterintrede plaatsgevonden door de scheurvorming in de delen. Deze delen waren ook overmatig vochtig.(…)”
16. Op 22 december 2011 heeft Garantex een “aanvullend rapport van schade-expertise” uitgebracht. Het rapport bevat, voor zover van belang, de volgende passages:
“2 Aanvulling
In aanvulling op onze rapportage d.d. 25-10-2011(het hof begrijpt: 27 oktober 2011)
rapporteren wij het volgende.
De verzekeraar heeft naar aanleiding van ons rapport [[]]. [X] te Alkmaar aansprakelijk gesteld voor de schade aan het vaartuig van verzekerde. Hierop is door de werf een expert benoemd om eveneens de schade te beoordelen. Deze opdracht is verstrekt aan Rotgans Scheepsadviesbureau. De heer Rotgans heeft na het aannemen van de opdracht contact met ons opgenomen en er is overeengekomen om gezamenlijk de boot te inspecteren.
Op 25 november 2011 heeft de inspectie van het vaartuig van verzekerde plaatsgevonden. Het vaartuig stond nog op dezelfde plaats als waar wij ons eerste onderzoek hebben verricht. Het onderwaterschip was inmiddels geheel kaal gehaald zodat het houtwerk op het gehele onderwaterschip goed te inspecteren was.

3 Geconstateerd

• Het houtwerk van de gangen is op diverse plaatsen gescheurd;
• Enkele dubbelingen op de gangen;
• Inwatering langs de scheuren en op de schroefgaten.

4 Schadeoorzaak

Op het onderwaterschip zijn op diverse plaatsen droogtescheuren aangetroffen. Ook zijn er enkele dubbelingen en is er inwatering rondom diverse schroefgaten aangetroffen.
Door vorengaande vaststellingen dient onze constatering dat het vaartuig gezonken is door ondeskundig herstel van het onderwaterschip door [[]]. [X] genuanceerd te worden.
Vanwege het feit dat het vaartuig afgelopen jaren gewoon is dichtgetrokken en op eigen kracht is blijven drijven achten wij dit nog steeds de meest aannemelijke oorzaak. Temeer daar het zinken kort volgde op de werkzaamheden uitgevoerd door [[]]. [X]. Echter door de overige scheuren in het houtwerk valt dit niet met zekerheid als enige schadeoorzaak aan te merken.
Er zijn derhalve twee mogelijkheden voor het ontstaan van de schade: ondeskundig
herstel/kitwerk of scheurvorming in de gangen (als gevolg van uitdroging). Ook een
combinatie van beide oorzaken is mogelijk.”

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [X] zou veroordelen om aan [appellant] te betalen:
I. wegens onverschuldigd betaalde onderhoudskosten:
( a) een bedrag van € 5.743,37, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 april 2011;
( b) een bedrag van € 1.979,83, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 april 2011, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
( c) een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 april 2011,
althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. wegens door [appellant] geleden schade ten gevolge van door [X] ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden:
( d) een bedrag van € 8.330,20, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 september 2011, althans vanaf de dag der dagvaarding;
III. de kosten van het geding.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.4.1.
Grief I (A)behelst dat de kantonrechter ten onrechte de vordering sub I heeft afgewezen op de grond dat geen sprake was van onverschuldigde betaling. Volgens [appellant] had de kantonrechter gelet op het bepaalde in artikel 25 Rv de rechtsgrond(en) moeten aanvullen. [appellant] vordert in hoger beroep (onder verwijzing naar het rapport van Garantex van 8 november 2011) het teveel betaalde thans ook terug omdat deze kosten niet redelijk zijn in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW. [appellant] vordert, zoals bij pleidooi nog eens uitdrukkelijk uiteengezet, terug:
i- € 5.743,37 ter zake teveel betaalde kosten
ii- € 500,- ter zake werkzaamheden aan het voordek
iii- € 1.979,83 ter zake werkzaamheden aan het dek.
3.4.1.1. Allereerst stelt [appellant]
met betrekking tot het onder i bedoelde bedragdat uit de rapportages van Garantex blijkt dat een
uurloonvan € 52,50 redelijk is, terwijl door [X] € 62,- in rekening is gebracht. Ook de kosten die [appellant] heeft moeten laten maken om te laten
vaststellen tot welk bedrag te veel is betaald, te weten € 710,-, zijn in dit bedrag begrepen. In het onder i genoemde bedrag zijn voorts begrepen de kosten voor
de winterstalling. [appellant] meent dat deze ten onrechte in rekening zijn gebracht gelet op het volgende. Partijen zijn niet overeengekomen dat de boot in de winterstalling zou blijven en dat [appellant] daarvoor een vergoeding aan [X] zou betalen. Dat [appellant] een opdracht heeft gegeven tot het verrichten van aanvullende werkzaamheden maakt niet dat [X] alsnog aanspraak kan maken op stallingskosten. [appellant] heeft uitgesproken dat hij niet wilde dat het schip in de winterstalling zou blijven. Het had op de weg van [X] gelegen, bij de aanvaarding van de aanvullende werkzaamheden, mede te delen dat deze kosten verschuldigd waren, nu het [X] duidelijk had behoren te zijn dat [appellant] de kosten in de hand heeft willen houden en geen stallingskosten wilde betalen, mede omdat de kosten van zijn eigen winterstalling lager waren. De kosten moeten geacht worden te zijn begrepen in de kosten die [X] voor haar diensten in rekening bracht. De kosten voor de winterstalling zijn daarom onverschuldigd betaald. Ook de volledige kosten voor de werkzaamheden aan
het onderwaterschipzijn begrepen in dit onder i genoemde bedrag. [appellant] is van oordeel dat deze werkzaamheden niet in rekening gebracht hadden mogen worden omdat zij dermate ondeugdelijk zijn uitgevoerd dat [X] geen aanspraak kan maken op vergoeding van kosten daarvoor. Hij voert daartoe het volgende aan. Partijen hebben afgesproken dat [X] een anti-fouling laag zou aanbrengen om aangroei van micro-organismen te voorkomen, dat daartoe het onderwaterdek zou worden opgeschuurd en dat een speciale kit zou worden aangebracht op de openstaande naden van het onderwaterschip, zulks om inwateringsproblemen bij de tewaterlating te beperken. Volgens [appellant] blijkt uit de rapporten van Garantex dat een en ander ondeugdelijk is gebeurd. De rapportage van 27 oktober 2011 vermeldt immers :
*Op diverse plekken is de antifouling afgebladderd en is kaal houtwerk te zien;
*Oudere lagen (rode) anti-fouling zichtbaar en op andere plekken een grijzige primerlaag;
Het kitwerk is slecht uitgevoerd en aangebracht op een slecht hechtende onderlaag. Hierdoor heeft het afkitten van de naden slechts een nadelig effect gehad: de werking/uitzetting van de huidgangen is belemmerd waardoor deze niet konden dichttrekken. Dit terwijl de indringing van water niet is voorkomen.
Het rapport van 8 november 2011 vermeldt:
De opbouw van het verfsysteem is niet deugdelijk en de hechting van de antifouling op de onderliggende verflagen is onvoldoende. Dit komt doordat de nieuw aangebrachte laag antifouling direct over de oude lagen is aangebracht. De ondergrond had grondig opgeschuurd moeten worden en worden voorzien van een primerlaag alvorens een nieuwe laag antifouling aan te brengen. Bij het achterwege blijven van deze werkzaamheden en het slechts aanbrengen van nieuwe antifouling had de werf de eigenaar dienen te informeren ten aanzien van de gevolgen hiervan.(…)
Volgens [appellant] is het gevolg van het kitwerk geweest dat het schip is gezonken. Overigens zijn deze werkzaamheden volgens [appellant] ondeugdelijk, want onnodig uitgevoerd, nu [X] zelf aan [appellant] heeft gemeld dat de inwateringsproblematiek niet zodanig was dat sprake was van zinkingsgevaar. Met betrekking tot de terugbetaling van de kosten voor de werkzaamheden aan het onderwaterschip stelt [appellant] - na wijziging grondslag eis - dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verbintenis die op [X] rustte (6:265 BW) en hij vordert primair dat het hof op de voet van artikel 6:267 lid 2 BW de overeenkomst(en) tussen hem en [X] partieel ontbindt, zodanig dat [appellant] op de voet van artikel 6:271 BW aanspraak maakt op terugbetaling van de onderhoudskosten.
3.4.1.2. Met betrekking tot
de onder ii genoemde kostenvoert [appellant] aan dat de werkzaamheden aan
het voordekook ondeugdelijk zijn uitgevoerd. Daartoe heeft hij het volgende naar voren gebracht. Partijen zijn overeengekomen dat [X] dit dek zou kaalhalen, het dekrubber zou uitfrezen, de rubbernaden zou vernieuwen en voorzien van een nieuw laksysteem. Uit de rapportage van Garantex van 8 november 2011 blijkt dat het inzetstuk in de spiegel niet op kleur is met het overige houtwerk en er een schuurafdruk op het originele houtwerk rondom het inzetstuk waarneembaar is waardoor een reparatieplek goed zichtbaar is. Hetzelfde geldt voor inzetstukken op de boeg. De kantonrechter had de vordering van [appellant] moeten toewijzen.
3.4.1.3. Op de werkzaamheden aan
het dek, zoals onder iii genoemd, heeft
Grief I (B)betrekking. Deze grief richt zich met name tegen het oordeel van de kantonrechter geen mogelijkheid te zien de schending van een eventuele zorgplicht te betrekken bij de beoordeling van de vordering tot vergoeding van schade. De kantonrechter had volgens [appellant] ook op dit punt de rechtsgronden moeten aanvullen. In de toelichting op de grief wordt het volgende opgemerkt. [X] had [appellant] moeten melden dat in de toekomst op het dek onherroepelijk inwateringsproblemen zouden ontstaan. Dit volgt immers uit het laatstgenoemde rapport van Garantex. [X] wist van dat gebrek of had dat behoren te kennen. Als [appellant] daarvan had geweten had hij nooit opdracht gegeven voor werkzaamheden aan de boot, laat staan aan het dek. Op grond van de in rekening gebrachte kosten in verhouding met de waarde van de boot, mocht [appellant] verwachten dat in de toekomst geen inwateringsproblemen zouden ontstaan. Ook heeft Garantex gesignaleerd dat de werkzaamheden sneller en mooier hadden kunnen worden uitgevoerd. [appellant] wijzigt op dit punt met zoveel woorden de grondslag van zijn eis. Hij stelt dat [X] de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:754 BW heeft geschonden en daarmee is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen. Hij vordert op die grond ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van het betaalde ter zake. [X] heeft volgens [appellant] slechts recht op 50% van de ter zake het dek (zo begrijpt het hof) in rekening gebrachte kosten, te weten € 1.979,83.
3.4.1.4. Ten slotte begrijpt het hof dat het subsidiaire verweer van [appellant] luidt dat tussen hem en [X] een overeenkomst tot aanneming van werk is gesloten, waarbij zij geen vaste prijs zijn overeengekomen, zodat [appellant] aan [X] slechts een redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 BW verschuldigd is. De prijsindicaties die [X] aan hem heeft gestuurd moeten in dit verband gezien worden als een richtprijs, welke met niet meer dan 10% mag worden overschreden, tenzij voordien tijdig is gewaarschuwd voor overschrijding, hetgeen volgens [appellant] niet is geschied.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Vooropgesteld wordt het volgende.
a. [X] heeft onweersproken gesteld dat de staat van de boot toen deze bij haar werd aangeboden voor de te verrichten werkzaamheden, groot onderhoud aan het onderwaterschip vereiste en dat dit met [appellant] is besproken. Ook het rapport van Rotgans Scheepsadviesbureau maakt van dat achterstallig onderhoud melding. [appellant] heeft echter aan [X] te kennen gegeven dit niet te willen omdat hij de kosten in de hand wilde houden. Het antwoord op de vraag of de verwijten van [appellant] aan [X] ten aanzien van de verrichte werkzaamheden terecht zijn, moet geplaatst worden in de sleutel van de opdracht(en) aan [X], welke opdracht(en) kennelijk mede was (waren) bepaald door de wens van [appellant] de kosten te beperken.
b. Aan [appellant] is door [X] een aantal prijsopgaven gedaan voor diverse werkzaamheden. Bij brief van 2 september 2010 is een prijsopgave gedaan voor werkzaamheden aan het voordek ad € 4.712,-. In die brief is vermeld dat indien zou blijken dat houten delen vervangen dienden te worden, dit verzorgd kon worden op basis van nacalculatie tegen een uurtarief van € 62,- exclusief materiaal. Ook is vermeld dat is geconstateerd dat een berghout was losgebroken en dat de houten raamlijsten op het dek nu of op termijn onderhoud behoefden, hetgeen rond de
€ 2.500,- zou bedragen en dat het twee keer overlakken van de romp uitgevoerd kon worden voor € 1.700,-. Bij brief van 13 oktober 2010 is door [X] meerwerk bevestigd aan [appellant] betreffende het demonteren en lakken van berghout en het kaalhalen van de bovenste gang van de romp op basis van nacalculatie tegen een uurtarief van € 62,- per uur exclusief materiaal. Bij brief van 14 december 2010 is aan [appellant] prijsopgave gedaan van diverse nader omschreven werkzaamheden aan de romp en aan het onderwaterschip (kitwerk en anti-fouling) voor respectievelijk € 2.976,- en € 1.168,-.
c. [appellant] heeft de eindfactuur onder protest betaald maar geweigerd de werkzaamheden te (laten) keuren. Hij heeft, zoals door zijn advocaat bij pleidooi nog bevestigd, totdat de boot uiteindelijk is gezonken ook niet elders een inspectie laten verrichten.
3.5.2.
Met betrekking tot
het uurtariefvan € 62,- geldt dat dit bij het aangaan van de overeenkomst tussen [appellant] en [X] is overeengekomen, zodat dit waar toepasselijk door [appellant] verschuldigd is. Het hof merkt overigens op dat de stelling van [appellant], die gebaseerd is op het rapport van Garantex van 8 november 2011, dat het tarief van [X] 20% te hoog is in vergelijking met dat van vergelijkbare werven en dat een tarief van € 52,50 een meer gebruikelijk uurtarief is, een deugdelijke fundering ontbeert. Immers, in genoemd rapport wordt ten onrechte gesteld dat het uurtarief van Jachthaven De Eendracht, die na het zinken van de boot werkzaamheden daaraan heeft verricht, overeenkomt met de door Garantex vastgestelde bedragen (het hof begrijpt: het uurtarief van € 52,50). Uit de factuur van die Jachthaven (prod. 9 dagv.) blijkt dat haar uurtarief niet wezenlijk afwijkt van het door [X] in rekening gebrachte tarief.
3.5.3.
De vraag of de kosten voor
de winterstallingterecht in rekening zijn gebracht en wat op dat punt tussen partijen is overeengekomen moet worden beantwoord aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan elkaars verklaringen en gedragingen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dit verband kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn. De volgende omstandigheden spelen een rol. [appellant] heeft een aanmeldingsformulier winterberging 2010/2011 ondertekend waarin de volgende passage is opgenomen.
“Ondergetekende reserveert hiermee bij B.V. Scheepswerven Nicolaas [X] een plaats voor de winterberging, ingaande oktober 2010 en eindigende op een door ons te stellen datum rond april 2011. (…) Cliënt heeft kennisgenomen van en is akkoord gegaan met de tarieven (…).”[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken de stelling dat [X] deze kosten niet in rekening zou brengen bij een reparatie die maximaal 4 tot 6 weken zou duren, maar dat dit niet gold voor een reparatie die de hele winter in beslag nam als gevolg van omstandigheden die niet aan [X] te wijten waren (het hout van de boot was te nat om te bewerken en moest eerst drogen), zoals het geval is geweest. Evenmin heeft hij weersproken dat hij zijn eigen winterstalling elders heeft opgezegd. Ten slotte heeft de advocaat van [appellant] bij pleidooi in hoger beroep de stelling van [X] dat [appellant], na een gesprek tussen partijen ter zake, ervoor heeft gekozen de boot bij [X] in de winterstalling te laten om het hout te laten drogen, deze niet naar zijn eigen stalling terug te brengen en deze vervolgens op te zeggen, niet weersproken. Een en ander in onderling verband en samenhang bezien leidt tot de conclusie dat [appellant] (minst genomen stilzwijgend) heeft aanvaard (en dat partijen zijn overeengekomen) dat de boot gedurende de winter in de stalling bij [X] zou blijven en dat aan [appellant] de daarmee gemoeide kosten in rekening zouden worden gebracht. Deze zijn daarom niet onverschuldigd betaald. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat dit anders zou zijn en wat hij in dit verband verder nog heeft aangevoerd kan daar niet aan af doen.
3.5.4.
[appellant] verwijst in zijn stellingen op het punt van de werkzaamheden aan
het onderwaterschipnaar het rapport van Garantex van 27 oktober 2011. Aan dit rapport kent het hof op het betreffende punt echter geen waarde toe. Bij de houdbaarheid van de stellingen van Garantex in het rapport zijn grote vraagtekens te stellen en deze zijn ten enenmale niet voorzien van een voldoende gefundeerde onderbouwing. Zoals hiervoor al is overwogen kunnen de conclusies in haar rapportage van
8 november 2011 omtrent het uurtarief in elk geval al niet worden gevolgd. Dit geldt ook voor de onomwonden conclusie die in het rapport van 27 oktober 2011 is getrokken ten aanzien van de oorzaak van het zinken van de boot, te weten gebrekkig kitwerk. Gelet op hetgeen in haar nadere rapportages is opgemerkt, moet worden geconcludeerd dat Garantex bij haar aanvankelijke inspectie de opgetreden scheurvorming volledig over het hoofd heeft gezien en dientengevolge niet in haar rapportage heeft betrokken. Evenmin gaat Garantex voldoende in op de omstandigheid, zoals ook door [X] naar voren is gebracht, dat het kitwerk slechts tot doel had inwatering kort na de tewaterlating van de boot te voorkomen, met dien verstande dat de naden van het houtwerk na de tewaterlating door het nat worden ervan weer zouden dichttrekken en dat het (zachte) kitwerk zou los raken en van de boot zou vallen. Noch in dit rapport van Garantex, noch in de stellingen van [appellant] is onderbouwd en valt dus een aanknopingspunt te vinden voor de veronderstelling dat deze functie van het kitwerk, te weten het voorkomen van inwatering kort na de tewaterlating, niet heeft voldaan. In het bijzonder heeft [appellant] niet gesteld, noch is overigens gebleken, dat inwatering kort na de tewaterlating van de boot is opgetreden. De stellingen van Garantex, dat het kitwerk het dichttrekken van de huidgangen heeft belemmerd zijn in dat verband evenmin onderbouwd. De rapportage van 27 oktober 2011 geeft in het geheel geen achtergrond waarom dit het geval zou zijn geweest en die van 22 december 2011 noemt als oorzaak dat dit is “
Vanwege het feit dat het vaartuig afgelopen jaren gewoon is dichtgetrokken en op eigen kracht is blijven drijven (…)”. Temeer daar het zinken kort volgde op de werkzaamheden uitgevoerd door [[]]. [X].”Nog daargelaten dat de periode van vier maanden tussen de tewaterlating van de boot en het zinken ervan niet als kort kan worden gekwalificeerd, kan deze redengeving in het licht van de aan de dag getreden scheurvorming en de doelstelling en aard van het kitwerk, zoals door [X] naar voren gebracht, niet als voldoende onderbouwing van die conclusie worden gezien. Op grond van het voorgaande kan [appellant] dan ook niet worden gevolgd in zijn stellingen dat het kitwerk ondeugdelijk is uitgevoerd. De stelling dat de werkzaamheden onnodig zijn uitgevoerd, nu [X] zelf aan [appellant] heeft gemeld dat de inwateringsproblematiek niet zodanig was dat sprake was van zinkingsgevaar, moet van de hand worden gewezen omdat deze werkzaamheden nu eenmaal zijn overeengekomen en overigens onvoldoende is weersproken dat de enkele doelstelling van het kitwerk was om inwatering (lekkage) kort na de tewaterlating tegen te gaan. Dat de werkzaamheden uitsluitend dienden plaats te vinden om zinken te voorkomen heeft [appellant] niet gesteld en is ook niet gebleken. Met betrekking tot de anti-fouling verwijst [appellant] naar het rapport van Garantex van 8 november 2011, meer specifiek de passage die onder 3.4.1.1 is weergegeven. Allereerst geldt te dien aanzien dat [appellant] aan [X] te kennen heeft gegeven dat de kosten van de werkzaamheden aan het onderwaterschip binnen de perken moesten blijven, hoewel [X] [appellant] heeft gewaarschuwd dat grondig onderhoud nodig was. Niet is gebleken dat [appellant] voor dat grondige onderhoud toestemming heeft verleend. Aangenomen moet worden dat [appellant] alleen toestemming heeft gegeven voor de werkzaamheden zoals in meergenoemde brief van 14 december 2010 omschreven. [appellant] heeft verder niet gesteld dat [X] die werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De suggestie dat [X] andere, te weten meer uitgebreide en grondigere werkzaamheden had moeten verrichten dan waar [appellant] kennelijk zijn toestemming voor had gegeven, zoals het
grondigopschuren van het onderwaterschip en het aanbrengen van een primerlaag, moet dan ook van de hand worden gewezen. Dat kan niet geacht worden binnen de opdracht aan [X] te vallen. Overigens kan evenmin worden gezegd dat, gelet op de uitvoerige betwisting door [X], voldoende onderbouwd is dat de aangebrachte laag anti-fouling ondeugdelijk was. In dat verband wordt nog opgemerkt dat [appellant] niet heeft gesteld dat zich groei van micro-organismen, die de anti-fouling laag beoogde te voorkomen, heeft voorgedaan. Uit het voorgaande volgt dan ook dat onvoldoende is onderbouwd dat [X] de werkzaamheden aan het onderwaterschip, gezien in de sleutel van de door [appellant] gegeven opdracht, ondeugdelijk heeft uitgevoerd.
3.5.5.
Met betrekking tot de werkzaamheden aan het voordek geldt dat [X] gemotiveerd heeft betwist dat er van onvolkomenheden sprake is. Hij heeft verder naar voren gebracht dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd binnen het beperkte financiële kader van de opdracht. Verder verwijst het hof naar hetgeen in paragraaf 3.5.1 onder c is overwogen. De gestelde onvolkomenheden hadden zeer eenvoudig aan het licht kunnen komen bij een eerste visuele inspectie, maar daarvan heeft [appellant] afgezien. Hij heeft [X] ook overigens gedurende de vier maanden na ingebruikneming van de boot hierop niet gewezen, niet in gebreke gesteld of in de gelegenheid gesteld een en ander in orde te maken. Een en ander brengt mee dat [X] op het onderhavige punt niet in verzuim is komen te verkeren. Voor zover de vordering van [appellant] betrekking heeft op de onderhavige door hem gestelde gebreken, stuit deze reeds daarop af.
3.5.6.
Met betrekking tot de werkzaamheden aan
het dek, zoals verwoord in
grief I Bleidt het hof uit de stellingen van [appellant] af dat de kern van het verwijt hier ligt in de omstandigheid dat [X] hem niet heeft gewaarschuwd dat in de toekomst inwateringsproblemen zouden ontstaan via het dek en dat [X] hem daarvoor niet heeft gewaarschuwd, hoewel hij daartoe wel verplicht was. Ten aanzien van dit verwijt moet allereerst worden opgemerkt dat de onderbouwing ervan, mede gezien hetgeen hiervoor is opgemerkt over de rapportage van Garantex, onvoldoende is. In het bijzonder is niet gesteld op welke termijn en in welke mate deze inwateringsproblemen zich zouden voordoen, en evenmin welke gevolgen deze zouden hebben. Gezien in het licht van de gemotiveerde betwisting door [X] van een en ander, en zijn stelling dat een houten boot regelmatig (jaarlijks) onderhoud nodig heeft ten einde onder meer dit soort problemen te voorkomen, had [appellant] zijn verwijten nader moeten onderbouwen. Gelet hierop en op het beperkte financiële kader van de opdrachten die hij [X] had gegeven kan voorts het betoog dat hij had mogen verwachten dat nimmer inwateringsproblemen via het dek zouden ontstaan en dat de werkzaamheden mooier of sneller hadden gekund, geen hout snijden. De stelling dat [X] op de hoogte was of behoorde te zijn van dergelijke toekomstige problematiek is eveneens onvoldoende gemotiveerd. Nu evenmin is gebleken dat zich inwatering via het dek heeft verwezenlijkt zijn de stellingen van [appellant] te vaag en speculatief om daaraan gevolgen te verbinden. In het bijzonder kan niet worden gezegd dat [X] enige zorgplicht, zoals hiervoor bedoeld, heeft geschonden. [X] is evenmin tekortgeschoten in de nakoming van verbintenissen die op hem rustten. Voor ontbinding van de overeenkomst, en terugbetaling van het betaalde ter zake is dus geen plaats.
3.5.7.
Omdat niet kan worden gezegd dat [appellant] teveel aan [X] heeft moeten betalen komen
de “vaststellingskosten”evenmin voor vergoeding in aanmerking.
3.5.8.
Dat, zoals [appellant] subsidiair betoogt, geen vaste prijs is overeengekomen moet van de hand worden gewezen gezien hetgeen in paragraaf 3.5.2 is overwogen. Daaruit blijkt dat naast een aantal werkzaamheden voor een vaste prijs, tevens meerwerk op regiebasis is overeengekomen.
3.5.9.
De conclusie luidt dat grief I op alle onderdelen faalt en dat de in hoger beroep gevorderde ontbinding van de overeenkomst moet worden afgewezen.
3.6.
Grief IIbestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat er tussen de door [X] gestelde ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden en het zinken van de boot met als gevolg de door [appellant] geleden schade onvoldoende causaal verband bestaat. Ter toelichting stelt [appellant] dat de maatstaf die de kantonrechter hanteert ten aanzien van het conditio-sine-qua-non-verband (dat moet komen vast te staan dat de schade een gevolg is van de tekortkoming van [X]) een onjuiste is omdat een “redelijke mate van waarschijnlijkheid” in dit kader voldoende is. Ook neemt de kantonrechter volgens [appellant] ten onrechte aan dat Garantex haar conclusies uit het eerste rapport later vergaand heeft genuanceerd. Ook is volgens hem onjuist dat het schip niet kort na de voltooiing van de werkzaamheden door [X] is gezonken.
3.7.
Hieromtrent wordt onder verwijzing naar paragraaf 3.5.4 door het hof overwogen dat geenszins voldoende is onderbouwd dat de schade van [appellant] het gevolg is van de door [X] gestelde ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden. Een dergelijk verband is gelet op hetgeen is aangevoerd ook niet in redelijke mate waarschijnlijk. Herhaald wordt in dat verband dat de doelstelling van het kitwerk was om inwatering kort na de tewaterlating van de boot te vermijden, dat niet is gesteld of gebleken dat het kitwerk niet aan deze functie heeft voldaan, dat evenmin is gebleken dat de naden tussen de houten delen van de boot niet zijn dichtgetrokken, terwijl daarnaast van belang is dat de boot eerst vier maanden na de tewaterlating is gezonken (het hof heeft hiervoor al overwogen dat die periode niet als kort kan worden beschouwd), nadat daarmee kennelijk (de boot bevond zich ten tijde van het zinken in Friesland en de werkzaamheden hadden plaats in Noord-Holland) een behoorlijke afstand was gevaren, terwijl bij onderzoek daarna is gebleken dat zich scheurvorming in de overnaadse delen had voorgedaan. Daarnaast volgt het hof de conclusie van de kantonrechter dat Garantex haar bevindingen ten aanzien van het zinken van de boot in haar rapport van 22 december 2011 wel degelijk vergaand heeft genuanceerd, nu zij in dat rapport immers met zoveel woorden zelf de term “nuanceren” gebruikt en verder de mogelijkheid dat het zinken het gevolg is geweest van scheurvorming als mogelijkheid accepteert. Dit alles leidt ertoe dat grief II faalt.
3.8.
In aanvulling op de in eerste aanleg aangevoerde rechtsgronden vult
grief IIIdeze nader als volgt aan. Indien het hof niet kan vaststellen of de oorzaak van het zinken is gelegen in de ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden of de scheurvorming is [X] toch aansprakelijk voor de schade. Er is dan immers sprake van een onzeker causaal verband en het leerstuk van de proportionele aansprakelijkheid is dan van toepassing.
3.9.
Deze grief treft geen doel. De rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid houdt in, kort samengevat, dat de rechter in gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending (onrechtmatig handelen of toerekenbaar tekortschieten) van de aansprakelijk gestelde persoon of van iemand voor wie hij aansprakelijk is, dan wel door een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken), en waarin de kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is, de aansprakelijk gestelde persoon mag veroordelen tot schadevergoeding in evenredigheid met de in een percentage uitgedrukte kans dat de schade door zijn normschending is veroorzaakt. Daarnaast geldt dat de aldus aanvaarde mogelijkheid van proportionele aansprakelijkheid met terughoudendheid moet worden toegepast, vanwege het daaraan verbonden bezwaar dat iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor een schade die hij mogelijkerwijs niet, of niet in de door de rechter aangenomen mate, heeft veroorzaakt. Deze rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid is derhalve geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over het conditio-sine-qua-non-verband tussen enerzijds de normschending en anderzijds de (op zichzelf vaststaande of vast te stellen) schade. Voor de onderhavige situatie is deze rechtsregel niet van toepassing reeds omdat hiervoor is vastgesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat de schade het gevolg is of kan zijn van enige aan [X] toe te schrijven normschending. Van enig causaal verband tussen normschending en schade is dus niet gebleken en daarom ook niet van enige onzekerheid over het conditio-sine-qua-non-verband tussen een normschending en de schade.
3.10.
Grief IVbetoogt dat indien het hof vaststelt dat scheurvorming de oorzaak van het zinken van het schip is geweest [X] ook aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade omdat [X] de scheurvorming kende of redelijkerwijs behoorde te kennen op het moment dat zij met haar werkzaakheden begon. Het kan immers volgens [appellant] om diverse redenen niet zo zijn dat de scheurvorming is ontstaan na de werkzaamheden van [X] eindigend op 22 april 2011. Op [X] rust de stelplicht en bewijslast dat scheurvorming na die datum plaatsvond. [X] had [appellant] voor de gevolgen van scheurvorming op grond van artikel 7:754 BW dienen te waarschuwen. Als dat gebeurd was had [appellant] de boot niet te water gelaten. Er is echter niet gewaarschuwd en daarom is [X] schadeplichtig. Op [X] rust, aldus [appellant], de stelplicht en bewijslast dat het zinken van de boot niet het gevolg is van het schenden van de in voornoemd artikel genoemde waarschuwingsplicht, en subsidiair is hij van mening dat de zogenaamde omkeringsregel van toepassing is en dat [X] tegenbewijs dient te leveren tegen de voorshands aannemelijke stelling dat het schip is gezonken als gevolg van het schenden van die plicht.
3.11.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft op geen enkele wijze met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd dat de scheurvorming is opgetreden voordat het schip eind april 2011 te water is gelaten en dat [X] op de hoogte was van die scheurvorming. Deze scheurvorming is, zoals hiervoor opgemerkt, zelfs niet opgemerkt door de deskundige van de verzekeraar van [appellant], Garantex, die de boot na het zinken grondig heeft geïnspecteerd. Mede in het licht van de opdrachten die [appellant] aan [X] heeft gegeven, valt niet in te zien hoe [X] van scheurvorming wel op de hoogte had moeten geraken bij (de aanvang van) het verrichten van de werkzaamheden. In het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat die opdrachten mede inhielden dat werkzaamheden aan het onderwaterschip zouden dienen te worden uitgevoerd, waarbij dat aan het licht had kunnen komen, zoals het kaalschuren daarvan. Ook hier geldt weer: [appellant] had, om de kosten in de hand te houden, beperkte opdrachten aan [X] gegeven, die niet mede inhielden het volledig verrichten van alle achterstallig onderhoud aan het onderwaterschip. Er is dan ook geen enkele aanleiding op dit punt te komen tot een wijziging van de verdeling van stelplicht en bewijslast of hantering van de zogenaamde omkeringsregel. De grief deelt het lot van de andere grieven.
3.12.
Voor bewijslevering is geen plaats reeds omdat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en hij voorts geen bewijs heeft aangeboden van concrete feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel dan hiervoor vermeld kunnen leiden.

4.Slotsom en conclusie

4.1.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en de in hoger beroep bij wijze van eisvermeerdering ingestelde vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

5.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- wijst het door [appellant] in hoger beroep gevorderde af;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 666,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, J.E. Molenaar en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2014.