Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
€ 8.555,28
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van kosten voor kinderopvang door belanghebbende, die deze kosten als specifieke zorgkosten wilde opvoeren in haar belastingaangifte voor het jaar 2009. De belanghebbende, die in 2009 gehuwd was en twee kinderen had, stelde dat de kosten voor kinderopvang noodzakelijk waren omdat haar echtgenoot chronisch ziek was en niet in staat om voor de kinderen te zorgen. De inspecteur van de Belastingdienst had de kosten echter niet als specifieke zorgkosten erkend, omdat er volgens hem geen direct verband bestond tussen de kosten van kinderopvang en de ziekte van de echtgenoot.
De rechtbank had eerder de uitspraak van de inspecteur bevestigd, waarbij werd gesteld dat de kosten van kinderopvang niet konden worden aangemerkt als specifieke zorgkosten, omdat deze kosten niet medisch noodzakelijk waren en niet gelijkgesteld konden worden met extra gezinshulp. Het Hof heeft deze overwegingen onderschreven en benadrukt dat voor de kwalificatie als specifieke zorgkosten een rechtstreeks verband tussen de uitgaven en de ziekte of invaliditeit vereist is. Het Hof oordeelde dat de kosten van kinderopvang niet in aftrek konden worden gebracht, omdat er geen bewijs was dat de belanghebbende recht had op extra gezinshulp die niet geleverd kon worden.
Belanghebbende voerde ook het vertrouwensbeginsel aan, stellende dat zij in voorgaande jaren de kosten voor kinderopvang had opgevoerd zonder dat deze waren gecorrigeerd. Het Hof verwierp dit beroep, omdat het vertrouwen dat de inspecteur de aangifte op een bepaald punt zou volgen, niet voldoende was onderbouwd. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.