ECLI:NL:GHAMS:2014:972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
200.119.857-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notarissen inzake nalatenschap afwikkeling

In deze zaak heeft klager, de zoon van de overledene, een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen meerdere notarissen die betrokken waren bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader, die op 28 oktober 1990 is overleden. Klager verwijt de notarissen dat zij laakbaar hebben gehandeld, waardoor het nalatenschapsdossier incompleet is geraakt. Dit heeft geleid tot onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden en de wijze waarop de hiaten in het dossier zijn ontstaan. Het hof heeft de klacht van klager beoordeeld en is van oordeel dat de kamer van toezicht de klacht terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover hij nieuwe klachten heeft aangevoerd die niet eerder zijn behandeld. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, maar concludeert dat de notarissen niet in strijd met de wet hebben gehandeld. De klacht is ongegrond verklaard, en de eerdere beslissing van de kamer wordt bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.119.857/01 NOT
zaaknummers eerste aanleg : K.18.12, K.19.12, K.20.12, K.21.12, K.23.12, K.24.12,
K25.12, K.26.12
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 april 2014
inzake
[klager],
wonend te [plaatsnaam],
appellant,
tegen:
1. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam],
2. [oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam],
3. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam],
4. [oud-notaris],
oud-notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam],
5. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam],
6. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
gemachtigde: [naam] te [plaatsnaam],
7. [kandidaat-notaris],
(destijds) kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
8. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
gemachtigden: mr. A.R. Metselaar en mr. M. Sijstermans, beiden advocaat te Amsterdam,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 8 januari 2013 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem, verder de kamer, van 11 december 2012, waarbij de kamer de klacht van klager tegen geïntimeerden, verder tezamen de notarissen te noemen, ongegrond heeft verklaard.
1.2.
Van de zijde van klager zijn op 24 januari 2013, 25 januari 2013, 29 januari 2013, 30 januari 2013, 24 oktober 2013 en 25 oktober 2013 faxberichten (brieven en/of nadere stukken ten behoeve van de onderbouwing van zijn hoger beroep) ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van geïntimeerde sub 6 is op 13 maart 2013 een persoonlijke reactie op het door klager ingestelde hoger beroep ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
Van de zijde van geïntimeerden sub 1 tot en met 6 is op 18 maart 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.5.
Van de zijde van geïntimeerde sub 8 is op 18 maart 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.6.
Van de zijde van geïntimeerde sub 7 is op 20 maart 2013 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.7.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 november 2013. Klager, [naam] (in zijn hoedanigheid van gemachtigde van geïntimeerden sub 1 tot en met 6), geïntimeerde sub 6, geïntimeerde sub 7 en geïntimeerde sub 8, vergezeld van mrs. Metselaar en Sijstermans, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager en mrs. [naam] en Sijstermans aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van deze feiten gemotiveerd bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover voor zijn beslissing van belang) bij zijn beoordeling rekening houden.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Klager verwijt de notarissen (kort samengevat) dat zij tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader (overleden op 28 oktober 1990) , met als gevolg dat het nalatenschapsdossier incompleet is geraakt
- er ontbreken stukken die zich daarin zouden moeten bevinden - en het voor klager niet meer te achterhalen is op welke wijze deze hiaten zijn ontstaan en wie daarvoor verantwoordelijk is De notarissen hebben in opdracht van klager werkzaamheden verband houdend met de nalatenschap verricht en/of zijn opvolger van het protocol van bedoelde notarissen.
4.2.
De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.

5.De beoordeling

5.1.
Met betrekking tot de klacht is een aantal prealabele verweren gevoerd. Het hof zal die eerst behandelen.
Vervaltermijn
5.2.
Het hof zal eerst het verweer behandelen dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht omdat de klacht niet is ingediend binnen de klachttermijn van artikel 99 lid 12 (oud) Wet op het notarisambt (hierna: Wna).
5.3.
Naar klager onweersproken heeft gesteld weet hij eerst sedert december 2010 dat het dossier van de nalatenschap van zijn vader niet volledig is, zodat op dat moment de klachttermijn van artikel 99 lid 12 (oud) Wna een aanvang heeft genomen. De klacht is op 8 januari 2013 bij de kamer binnengekomen, zodat de kamer klager in zoverre terecht in zijn klacht heeft ontvangen.
Ne bis in idem
5.4.
In de aanvullende klachtbrief in eerste aanleg, door de kamer ontvangen op 25 januari 2012, schrijft klager:
“Uw Kamer van Toezicht heeft op 06 november 2007 op mijn klacht van 04 04 2007 beslist en daarna heeft het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep een beslissing op 05 juni 2008 genomen.
Uitgebreide schriftelijke onderbouwing van mijn kant in deze zaak, die in uw bezit zijn, kunt U ook bij deze klacht nuttig gebruiken. Ze maken onderdeel uit van deze klacht.”
Deze beslissing betrof de verweerder onder 4 genoemd.
5.5.
Naar vaste jurisprudentie van het hof geldt in het tuchtrecht de regel dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een klacht over “hetzelfde feit” niet andermaal kan plaatsvinden. Deze regel – kortweg wel aangeduid met “ne bis in idem”– leidt ertoe, dat indien sprake is van “hetzelfde feit”, de beoordeling van het tuchtrechtelijke aspect van de klacht in een eerdere zaak, aan een nieuwe tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de notaris in de weg staat. Het hof is van oordeel dat de klacht zoals die in het beroepschrift van 25 januari 2012 is geherformuleerd een herhaling is van een eerdere klacht van klager. Op die klacht is onherroepelijk beslist in de beslissing van dit hof van 5 juni 2008 (ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3822). Voor zover daarmee in de thans in hoger beroep aan de orde zijnde zaak sprake is van een klacht over “hetzelfde feit”, is die klacht ten aanzien van de verweerder onder 4 tuchtrechtelijk afgedaan. Klager dient in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard.
Nieuwe klachten in hoger beroep
5.6.
Voor zover klager in hoger beroep zijn klacht heeft uitgebreid, zal het hof deze uitbreiding buiten beschouwing laten. Het hof dient op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van in appel nieuw geformuleerde klachten geen plaats. Klager zal daarom in zijn nieuwe klachten niet ontvankelijk worden verklaard.
Het dossier
5.7.1.
Uit de stellingen van klager blijkt dat hij er in zijn klacht van uitgaat dat er één dossier van de nalatenschap van zijn vader voorhanden is of zou moeten zijn en dat de (opvolgende) notarissen een bewaarplicht hebben ten aanzien van dit dossier. De Wet op het notarisambt kent evenwel niet het begrip
dossier, maar wel het begrip
protocolen het begrip
overige notariële bescheiden.
5.7.2.
Artikel 1 aanhef en onder e (oud) Wna somt op wat tot het protocol behoort. Ten aanzien van het protocol heeft de notaris een bewaarplicht op grond van artikel 12 lid 1 (oud) Wna. Voorts regelen de artikelen 15 lid 1, eerste zin, 29 lid 10 en 58 (oud) Wna en de krachtens die bepalingen gegeven regelgeving de gang van zaken met betrekking tot het protocol en de overige schriftelijke bescheiden in geval van elkaar opvolgende notarissen en in geval van waarneming.
5.7.3.
In artikel 15 lid 1 (oud) Wna worden de overige notariële bescheiden genoemd. In Kamerstukken II, 1993-1994, 23 706, nr. 3, p. 23 wordt als omschrijving daarvan gegeven:
“De overige notariële bescheiden zijn de bescheiden die volgens het gebruik met het protocol dienen te worden overgegeven, zoals bijvoorbeeld kopieën van successiememories, de kladrepertoria, alsmede de notariële boekhouding (kantoorboekhouding).”
5.8.
Uit hetgeen door klager is aangevoerd blijkt niet dat door een of meer van de notarissen niet is gehandeld in overeenstemming met die regelgeving, nu geen van de door klager opgesomde stukken die in het dossier zouden ontbreken tot het
protocolvan deze notarissen behoren of hebben behoord. De Wet op het notarisambt en de daaruit voortvloeiende regelgeving kennen niet de verplichting om naast het protocol ook andere geschriften die betrekking hebben op de werkzaamheden van een notaris of waarnemer, waaronder begrepen de
overige notariële bescheiden,te bewaren. Een redelijke uitleg van die regelgeving brengt met zich dat de verplichting om de
overige notariële bescheidenin voorkomend geval over te dragen, slechts inhoudt dat deze overgedragen dienen te worden, indien en voor zover deze (nog) voorhanden zijn.
5.9.
Op grond van het vorenstaande is het hof met de kamer van oordeel dat de klacht
– zoals die in eerste aanleg is beoordeeld – tegen elk van de notarissen, ongegrond moet worden verklaard.
5.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan onbesproken blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
5.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- verklaart appellant niet ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover hij daarin nieuwe klachten heeft aangevoerd en voor zover hij klaagt over een handelen of nalaten van de geïntimeerde onder 4 genoemd, waarop door de tuchtrechter reeds onherroepelijk is beslist;
- bevestigt de beslissing waarvan beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, A.M.A. Verscheure en
C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 april 2014 door de rolraadsheer.