ECLI:NL:GHAMS:2014:99

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
200.123.263-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van bekendheid echtgenoot met leaseovereenkomst en verjaring van vernietigingsbevoegdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde]. Dexia was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de vorderingen van [geïntimeerde] waren toegewezen. De kern van het geschil betrof de leaseovereenkomsten die door de echtgenote van [geïntimeerde] nietig waren verklaard. Dexia stelde zich op het standpunt dat de echtgenote eerder bekend was met de leaseovereenkomsten en dat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard. Het hof oordeelde dat Dexia niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de echtgenote eerder op de hoogte was van de leaseovereenkomsten dan drie jaar voor de vernietigingsbrieven. Het hof bevestigde het bewijsvermoeden dat was ontleend aan het feit dat de betalingen op een en/of-rekening werden verricht, maar oordeelde dat de getuigenverklaringen van de echtelieden het bewijsvermoeden hadden weerlegd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Dexia in de proceskosten. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak voor partijen om voldoende bewijs te leveren bij het doen van een beroep op verjaring van een rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.123.263/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 1255754 DX EXPL 11-165
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 8 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 14 november 2012, gewezen tussen haar als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, die van Dexia alsnog zal toewijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot verwerping daarvan, met beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 23 mei 2012 onder 2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de door [geïntimeerde] met Dexia gesloten leaseovereenkomsten waarvan de echtgenote van [geïntimeerde] de nietigheid heeft ingeroepen. Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van de echtgenote van [geïntimeerde] tot vernietiging daarvan.
3.3
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop of afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88, eerste lid aanhef en onder d BW. De echtgenote van [geïntimeerde] heeft op grond van artikel 1:89, eerste lid BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.4
Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.5
De kantonrechter heeft ten gunste van Dexia een bewijsvermoeden ontleend aan het feit dat de betalingen op grond van de leaseovereenkomsten werden verricht vanaf een en/of-rekening. [geïntimeerde] is tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. De kantonrechter heeft de echtelieden als getuigen gehoord en is tot het oordeel gekomen dat met de getuigenverklaringen het bewijsvermoeden is weerlegd. De kantonrechter heeft vervolgens geconcludeerd dat Dexia niet is geslaagd in het bewijs dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrieven op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. Om die reden zijn de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van Dexia afgewezen.
3.6
Tegen laatstgenoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grieven op.
3.7
Evenals de kantonrechter acht het hof het bewijsvermoeden dat is ontleend aan de en/of-rekening op grond van de afgelegde getuigenverklaringen weerlegd.
3.8
Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij de echtgenote van [geïntimeerde] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen vooral veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat de echtgenote van [geïntimeerde] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrieven daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor.
3.9
Het bewijsaanbod is niet ter zake dienend, want het heeft geen betrekking op concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel moeten leiden.
3.1
Met het voorgaande falen de grieven van Dexia.
3.11
Aan de voorwaarde voor de behandeling van het incidenteel hoger beroep is niet voldaan, zodat dat buiten behandeling kan blijven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,00 aan verschotten en € 1.158,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.W. Hoekzema en H.O. Kerkmeester en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.