Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
2.De stukken van het geding
3.De feiten
Op de ledenraadsvergadering van 14 februari 2013 is de notitie van het bestuur besproken met de titel: “Gerechtsdeurwaarders, gereguleerde vestiging en nevenkantoren.”
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een gerechtsdeurwaarder die door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) was aangeklaagd. De klacht van de KBvG betrof het houden van een incassokantoor door de gerechtsdeurwaarder in een andere plaats dan zijn vestigingsplaats, wat volgens de KBvG in strijd zou zijn met artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). De gerechtsdeurwaarder had op 9 mei 2014 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die de klacht gegrond had verklaard en een berisping had opgelegd. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de procedure gevolgd, waarbij de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van de KBvG, zijn verschenen.
Het hof heeft de klacht van de KBvG ongegrond verklaard. Het oordeel was dat een incassokantoor niet onder het begrip 'nevenkantoor' van artikel 16 Gdw valt, waardoor het toestemmingsvereiste voor het openen van een kantoor in een andere plaats niet van toepassing is. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kamer vernietigd en de KBvG in haar nieuwe klacht niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen ambtelijke en niet-ambtelijke activiteiten van gerechtsdeurwaarders en bevestigt dat de regelgeving omtrent nevenkantoren niet van toepassing is op incassokantoren.