ECLI:NL:GHAMS:2015:146

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
200.139.022-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van gerechtsdeurwaarders bij in rekening gebrachte incassokosten en informatiekosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van Hilco B.V., handelend onder de naam Sport-Inn, tegen verschillende gerechtsdeurwaarders. De klacht richtte zich tegen de in rekening gebrachte incassokosten en informatiekosten door de gerechtsdeurwaarders in het kader van een incassoprocedure. Klaagster stelde dat de gerechtsdeurwaarders een te hoog bedrag aan invorderingskosten in rekening hadden gebracht, waarbij zij aanvoerde dat de informatiekosten ten onrechte waren opgevoerd. De kamer voor gerechtsdeurwaarders had eerder de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en een geldboete van € 7.400,00 opgelegd aan elke gerechtsdeurwaarder. Klaagster ging in hoger beroep omdat zij vond dat een deel van haar klacht ten onrechte ongegrond was verklaard.

Het hof heeft de zaak behandeld op 13 november 2014, waarbij de gemachtigde van klaagster en een van de gerechtsdeurwaarders aanwezig waren. Het hof oordeelde dat gerechtsdeurwaarders hun eigen incassokosten mogen berekenen over het bedrag waarvoor zij zijn aangesteld, maar dat in het incassostadium geen informatiekosten aan de schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Het hof bevestigde de eerdere beslissing van de kamer en oordeelde dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor het beleid van hun kantoor, waarbij alle aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders verantwoordelijk zijn voor de in rekening gebrachte kosten. De beslissing van het hof bevestigde de opgelegde boete, gezien de ernst van de situatie en het structurele karakter van de onterecht in rekening gebrachte kosten.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.139.022/01 GDW
nummer eerste aanleg : 618.2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 januari 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hilco B.V., handelend onder de naam Sport-Inn,
gevestigd te Bussum,
appellante,
gemachtigde: H.M. van Vliet, te Hilversum,
tegen
1.[gerechtsdeurwaarder 1],
2. [gerechtsdeurwaarder 2],
3. [gerechtsdeurwaarder 3],
4. [gerechtsdeurwaarder 4],
gerechtsdeurwaarders te [vestigingsplaats],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 16 december 2013 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 12 november 2013. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) gedeeltelijk gegrond verklaard, aan ieder van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van een geldboete van € 7.400,00 opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 6 februari 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 november 2014. De gemachtigde van klaagster en gerechtsdeurwaarder[gerechtsdeurwaarder 2] zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt voor zover die ziet op een kennelijke verschrijving in de hoogte van de buitengerechtelijke kosten. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
De gerechtsdeurwaarders zijn door het Hoofdbedrijfschap voor de detailhandel (hierna: het Hoofdbedrijfschap) belast met de incasso van achterstallige heffingen.
Op 4 maart 2009 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster gesommeerd € 277,23 te betalen, zijnde € 233,20 hoofdsom en € 44,03 buitengerechtelijke incassokosten. Nadat klaagster € 200,-- rechtstreeks aan het Hoofdbedrijfschap had voldaan, hebben de gerechtsdeurwaarders haar op 7 april 2009 gesommeerd nog € 86,88 te betalen. In dat bedrag was begrepen een bedrag van € 44,03 aan buitengerechtelijke kosten en € 17,85 aan informatiekosten.

4.Het standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders een te hoog bedrag aan invorderingskosten in rekening te hebben gebracht. In de gevorderde hoofdsom van € 233,20 was reeds een bedrag van € 33,20 ter zake van aanmanings- en administratiekosten begrepen. Dat bedrag had in mindering moeten worden gebracht op het bedrag van € 44,03 dat de deurwaarder aan buitengerechtelijke incassokosten in rekening mocht brengen.
4.2.
Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders volgens klaagster ten onrechte een bedrag van
€ 17,85 aan informatiekosten in rekening gebracht, aangezien deze kosten in dit stadium van de incassoprocedure nog niet plegen te worden gemaakt.

5.Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.De beoordeling

Procesverloop
6.1.
Klaagster heeft haar inleidende klacht van 27 maart 2011 gericht tegen de gerechtsdeurwaarders van het kantoor [gerechtsdeurwaarderskantoor] te [vestigingsplaats], waaraan de gerechtsdeurwaarders en gerechtsdeurwaarder [X] zijn verbonden. De voorzitter van de kamer heeft in zijn beschikking van 9 augustus 2011 alle vijf de gerechtsdeurwaarders als beklaagden beschouwd en de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer heeft in de verzetprocedure vervolgens de klacht beschouwd als uitsluitend te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarder [X]. In haar beslissing van 30 december 2011 heeft de kamer het verzet gegrond, maar de klacht ongegrond verklaard.
Tegen die beslissing heeft klaagster hoger beroep ingesteld bij het hof. Bij tussenbeslissing van 4 december 2012, gewezen onder zaaknummer 200.102.345/01 GDW, heeft het hof de zaak gedeeltelijk terugverwezen naar de kamer opdat alsnog zou kunnen worden beslist op de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders en de beslissing over de klacht tegen [X] aangehouden in afwachting van een uit te brengen deskundigenbericht. Bij eindbeslissing van 25 juni 2013 heeft het hof de klacht tegen gerechtsdeurwaarder[X] vervolgens gedeeltelijk (voor zover deze zich richtte tegen het in rekening brengen van informatiekosten) gegrond verklaard en hem de maatregel van betaling van een geldboete van € 7.400,- opgelegd. De kamer heeft op
12 november 2013 beslist op de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders en daarbij voor het gegrond verklaarde deel van de klacht (het in rekening brengen van informatiekosten) aan ieder van de gerechtsdeurwaarders een geldboete van € 7.400,-- opgelegd. Klaagster is tegen die beslissing in hoger beroep gekomen, waarbij zij zich op het standpunt stelt dat een deel van haar klacht ten onrechte ongegrond is verklaard. De gerechtsdeurwaarders hebben in hun verweerschrift geklaagd over de gegrondverklaring van de klacht met betrekking tot de informatiekosten en over de hoogte van de opgelegde boete.
Het hof overweegt als volgt.
Buitengerechtelijke kosten
6.2.
Onderdeel 4.1 van de klacht ziet op het in rekening brengen van buitengerechtelijke kosten door de gerechtsdeurwaarders. Klaagster stelt in hoger beroep dat de kamer ten onrechte heeft beslist dat over de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders verschillend kan worden gedacht en dat hun handelswijze daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Volgens klaagster zijn de kosten die boven de hoofdsom in rekening kunnen worden gebracht op grond van het rapport Voor-Werk II (in dit geval) begrensd tot een bedrag van € 44,03. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarders derhalve de reeds door het Hoofdbedrijfschap in rekening gebrachte kosten in mindering hadden moeten brengen op het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat zij nog maximaal in rekening hadden kunnen brengen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hij in zijn beslissing van 4 december 2012 hieromtrent heeft overwogen (rechtsoverweging 6.5 en verder). Het is gebruikelijk dat een gerechtsdeurwaarder zijn eigen incassokosten berekent over het bedrag waarvoor aan hem opdracht is gegeven om het te incasseren. Dat bedrag wordt door hem hoofdsom genoemd en zal hij voor zijn opdrachtgever trachten te verhalen op de schuldenaar. Indien het verschuldigde inclusief kosten wordt voldaan, draagt de gerechtsdeurwaarder de hoofdsom af aan zijn opdrachtgever en de ontvangen incassokosten vormen de beloning voor de incassowerkzaamheden. Het aan de gerechtsdeurwaarders ter invordering uit handen gegeven bedrag was in totaal € 233,20. Terecht hebben de gerechtsdeurwaarders opgemerkt dat de hoogte van de in de minnelijke fase door het Hoofdbedrijfschap in rekening gebrachte kosten niet ter beoordeling van de tuchtrechter staan, tenzij deze volstrekt onredelijk of niet meer te verantwoorden zouden zijn. Daarvan is echter geen sprake.
De gerechtsdeurwaarders hebben de incassokosten in dit geval volgens het tarief van Voor-Werk II bepaald op € 37,- (inclusief omzetbelasting € 44,03). Dat is het minimumtarief, dat overigens ook zou hebben gegolden als de hoofdsom € 200,- zou zijn geweest.
Informatiekosten
6.3.
Ten aanzien van de klacht over de in rekening gebrachte informatiekosten (€ 17,85) heeft het hof in zijn beslissing van 4 december 2012 overwogen (rechtsoverweging 6.9 en verder) dat die kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht en dat het bezwaar van klaagster daartegen op zichzelf gegrond is. Het hof heeft vervolgens een nader onderzoek gelast om vast te stellen of het hier om een incidentele fout ging dan wel de gerechtsdeurwaarders bedoelde informatiekosten structureel aan schuldenaren in rekening hebben gebracht.
6.4.
Het hof heeft vervolgens in zijn eindbeslissing van 25 juni 2013 overwogen (rechtsoverweging 2.3) dat uit de bevindingen van de deskundige blijkt dat de gerechtsdeurwaarders in het verleden de bedoelde informatiekosten structureel in het incassostadium aan schuldenaren in rekening hebben gebracht en dat het, anders dan waarvan de kamer was uitgegaan, niet ging om een incidentele fout. De kamer heeft in haar beslissing in de onderhavige zaak met verwijzing naar genoemde beslissing van het hof de klacht over het in rekening brengen van informatiekosten gegrond verklaard.
6.5.
De gerechtsdeurwaarders voeren in hoger beroep als verweer aan dat de kosten die in het incassostadium onder de noemer ‘informatiekosten’ in rekening worden gebracht, feitelijk kosten zijn die zijn gemoeid met het uitvoeren van een onderzoek in het openbare handelsregister in het kader van de minnelijke incasso-opdracht en dus wel degelijk worden gemaakt. De tuchtrechter dient volgens de gerechtsdeurwaarders terughoudend te zijn in het beoordelen van de hoogte van die kosten.
Het hof merkt hierover allereerst op dat voor dit soort onderzoek in het incassostadium nu juist het tarief voor buitengerechtelijke kosten ontwikkeld is. Daarnaast staat niet zozeer de hoogte van het bedrag (€ 17,85) ter discussie, maar wel de vraag óf deze kosten in het incassostadium aan de schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Dat is niet het geval. Zoals de gerechtsdeurwaarders zelf ook stellen, zouden deze kosten wel – maar ook pas dan – mogen worden opgenomen in de kosten van het exploot van betekening en bevel.
Het verweer valt voorts niet te rijmen met het standpunt dat gerechtsdeurwaarder [X] mede namens de gerechtsdeurwaarders in de eerdere procedure heeft ingenomen, namelijk dat de informatiekosten weliswaar ten onrechte in rekening zijn gebracht, maar dat dit als incidentele fout alleen is gebeurd in het dossier van klaagster.
Bovendien miskennen de gerechtsdeurwaarders door verschillende kosten onder de noemer ‘informatiekosten’ te brengen, dat in het belang van de rechtszekerheid niet willekeurige en ongespecificeerde kosten ten laste van een schuldenaar mogen worden opgevoerd. De justitiabele die met kosten geconfronteerd wordt, moet immers op eenvoudige wijze kunnen nagaan of die kosten juist zijn. Klachtonderdeel 4.2 is derhalve door de kamer terecht gegrond verklaard.
6.6.
Het hof ziet in hetgeen de gerechtsdeurwaarders in hoger beroep nog hebben aangevoerd geen aanleiding de door de kamer aan hen opgelegde boete op nihil te stellen of te matigen, zoals zij hebben verzocht. Indien een klacht zich richt tegen het beleid van een kantoor waaraan meer dan een gerechtsdeurwaarder is verbonden, zijn in beginsel alle aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders voor dat beleid tuchtrechtelijk aansprakelijk.
Gelet op de aard (blijkens het deskundigenrapport op structurele wijze in duizenden zaken ten onrechte in rekening brengen van kosten ten eigen bate) en de ernst van dit handelen, acht het hof het opleggen van een boete in de hoogste categorie, zoals deze luidde ten tijde van het begaan van de tuchtrechtelijk laakbare handelingen, een passende sanctie voor ieder van die gerechtsdeurwaarders. Dat de totale boete aldus hoger wordt dan het geval zou zijn geweest indien er minder gerechtsdeurwaarders aan het kantoor verbonden waren, zoals de gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd, is op zichzelf juist. Dat leidt, anders dan zij betogen niet tot rechtsongelijkheid of willekeur. Aannemelijk is immers dat het voordeel dat uit het onjuiste beleid wordt genoten ook hoger is naarmate er meer gerechtsdeurwaarders aan een kantoor zijn verbonden. Bovendien heeft het hof bij het vaststellen van de maatregel in de zaak [X] reeds onder ogen gezien tegen hoeveel gerechtsdeurwaarders van het kantoor de klacht zich richtte.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015 door de rolraadsheer.