ECLI:NL:GHAMS:2015:1489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
200.157.407/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en terugbetaling bewindvoerderskosten wegens tekortschieten bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Beschermingsbewind Meerderjarigen Den Helder tegen [geïntimeerde], die als bewindvoerder was aangesteld voor [appellante]. De zaak betreft de tekortkomingen van [geïntimeerde] in de uitvoering van zijn taken als bewindvoerder. Op 9 oktober 2014 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter van 10 juli 2014. De kantonrechter had vastgesteld dat [geïntimeerde] tekortgeschoten was in zijn zorgplicht en had hem veroordeeld tot schadevergoeding. Tijdens de behandeling van de zaak op 25 februari 2015 zijn de betrokken partijen niet verschenen, maar de advocaat van [appellante] was wel aanwezig.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellante] is op 18 maart 2010 onder bewind gesteld, waarbij [geïntimeerde] als bewindvoerder is benoemd. Op 19 april 2012 is [geïntimeerde] op verzoek van [appellante] ontslagen. De bestreden beschikking heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in zijn zorg als bewindvoerder tekort is geschoten, wat heeft geleid tot schade voor [appellante]. De schade is vastgesteld op € 1.640,-, en [geïntimeerde] is veroordeeld om dit bedrag te vergoeden, evenals € 200,- voor ten onrechte afgeschreven maandgeld.

In hoger beroep heeft het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk bekrachtigd, maar ook de schadevergoeding verhoogd tot € 2.361,55, en een extra bedrag van € 1.000,- vastgesteld dat [geïntimeerde] aan [appellante] moet betalen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in zijn rol als bewindvoerder ernstig tekort is geschoten, maar heeft geen aanleiding gezien om de mentorkosten terug te betalen, omdat [appellante] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor tekortkomingen in die hoedanigheid. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 april 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 21 april 2015
Zaaknummer: 200.157.407/01
Zaaknummer eerste aanleg: 430445 BM VERZ 13-106 (AM)
in de zaak in hoger beroep van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante,
vertegenwoordigd door
Stichting Beschermingsbewind Meerderjarigen Den Helder,
gevestigd te Den Helder
,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
handelende onder de naam
[X],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2.
[appellante] is op 9 oktober 2014 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 10 juli 2014 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk 430445 BM VERZ 13-106 (AM).
1.3.
[appellante] heeft op 24 oktober 2014 nadere stukken ingediend.
1.4.
De zaak is op 25 februari 2015 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- mr. Hoogland namens [appellante];
- [Y] en de heer [Z] namens Stichting Beschermingsbewind Meerderjarigen Den Helder (hierna: Bureau Kwaaitaal);
1.6.
[appellante], [geïntimeerde] en de advocaat-generaal zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 18 maart 2010 zijn de goederen, toebehorende aan [appellante], geboren op 9 april 1958, onder meerjarigenbewind gesteld, waarbij [geïntimeerde] tot bewindvoerder is benoemd. Voorts is ten behoeve van [appellante] een mentorschap ingesteld en is [geïntimeerde] op 8 maart 2010 tot haar mentor benoemd.
2.2.
Bij beschikking van 19 april 2012 is [geïntimeerde] met ingang van de datum van die beschikking op verzoek van [appellante] ontslagen als bewindvoerder en mentor.
Bij beschikking van 24 mei 2012 is Bureau Kwaaitaal tot bewindvoerder benoemd en de heer [Z] tot mentor.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is:
- vastgesteld dat [geïntimeerde] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten;
- vastgesteld dat de schade die [appellante] door de tekortkomingen in de bewindvoering heeft geleden over de periode dat [geïntimeerde] bewindvoerder is geweest, € 1.640,- bedraagt;
- [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] via Bureau Kwaaitaal voormeld bedrag van € 1.640,- te betalen;
- [geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] via Bureau Kwaaitaal een bedrag te betalen van € 200,- voor ten onrechte afgeschreven maandgeld, voor zover dit bedrag nog niet door [geïntimeerde] aan [appellante] is terugbetaald,
onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven op het namens [appellante] ingediende verzoek van Bureau Kwaaitaal om [geïntimeerde] te veroordelen in de schade die zij heeft veroorzaakt aan het vermogen van [appellante], welke schade door Bureau Kwaaitaal is begroot op € 15.285,69.
3.2.
[appellante] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarin is bepaald dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en dat zij dient over te gaan tot het vergoeden van € 140,- aan bank- en telefoonkosten en € 200,- aan nog niet gestorneerd maandgeld. Voorts verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking voor het overige, te bepalen dat de door [appellante] tijdens de bewindvoering geleden schade wordt vastgesteld op € 12.128,38 en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het vergoeden van deze schade aan [appellante], althans dat het hof een zodanige beslissing zal nemen als het juist zal achten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in art. 1:444 Burgerlijk Wetboek (BW) is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
Art. 1:454 lid 2 BW bepaalt dat de mentor jegens de betrokkene aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed mentor te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
4.2.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat [geïntimeerde] dient over te gaan tot het vergoeden van € 140,- aan bank- en telefoonkosten en € 200,- aan nog niet gestorneerd maandgeld. Die beslissing is in hoger beroep niet ter discussie gesteld, zodat de bestreden beschikking in zoverre zal worden bekrachtigd, overeenkomstig het verzoek van [appellante].
4.3.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [geïntimeerde] de beheerrekening van [appellante] niet tijdig heeft geopend, dat zij geen goed overzicht op de uitgaven van [appellante] heeft gehouden en dat zij niet tijdig een leefgeldrekening voor [appellante] heeft geopend. Daarnaast is voldoende komen vast te staan dat [geïntimeerde] niet steeds -tijdig- aanvragen ten behoeve van [appellante] heeft gedaan voor huur- en zorgtoeslag, bijstand en bijzondere bijstand en dat zij niet adequaat heeft gehandeld op de momenten waarop die toeslagen/uitkeringen niet of te laag zijn vastgesteld. Met de kantonrechter is het hof dan ook oordeel dat [geïntimeerde] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten en dat haar daarvan een ernstig verwijt te maken valt, zodat de bestreden beschikking ook in zoverre zal worden bekrachtigd. Voorts is genoegzaam aannemelijk is geworden dat [appellante] daardoor schade heeft geleden, reeds omdat [geïntimeerde] in de periode van 1 mei 2011 tot 1 mei 2012 geen bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten heeft aangevraagd voor [appellante] en die tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend, terwijl wel aannemelijk is dat [appellante] daarop aanspraak kon maken (zij heeft die tegemoetkoming ook in de periode van 25 april 2010 tot 1 mei 2011 ontvangen).
4.4.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat door [geïntimeerde] geen adequate verklaring is gegeven voor de onder 4.3. geconstateerde tekortkomingen (of anderszins is gebleken dat deze haar niet zijn aan te rekenen) ziet het hof aanleiding te bepalen dat [geïntimeerde] de volledige door haar ontvangen bewindvoerderskosten aan [appellante] dient te vergoeden. Uit de stukken is gebleken dat de totale bewindvoerders- en mentorkosten die [appellante] aan [geïntimeerde] heeft voldaan € 4.723,10 bedragen. Bij gebrek aan een nadere uitsplitsing van die kosten in bewindvoerders- dan wel mentorkosten gaat het hof ervan uit dat de bewindvoerderskosten de helft van dat bedrag omvatten, derhalve een bedrag van € 2.361,55.
4.5.
Het hof acht verder aannemelijk dat de door [appellante] opgevoerde schuld mede is ontstaan door de handelswijze van [geïntimeerde], gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3. is overwogen. Het betoog van [appellante] dat de schuld volledig aan [geïntimeerde] is te wijten volgt het hof evenwel niet, nu in hoger beroep als onweersproken is komen vast te staan dat ook in de periode waarin [appellante] alle tegemoetkomingen en uitkeringen ontving waarop zij recht had, haar inkomsten niet toereikend waren voor haar dagelijkse verplichtingen (met uitsluiting van de aflossingen op schulden). Tegen die achtergrond ziet het hof aanleiding te bepalen dat een deel van de schuld voor rekening komt van [geïntimeerde].
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellante] een nabetaling heeft ontvangen in verband met door haar te weinig ontvangen bijstand, dat zij met die nabetaling een deel van haar schuld heeft afgelost en de schuld na aflossing € 1.400,- bedraagt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het deel dat voor rekening komt van [geïntimeerde] in redelijkheid bepalen op € 1.000,-.
4.6.
Met de kantonrechter ziet het hof geen aanleiding [geïntimeerde] te veroordelen de door [appellante] gemaakte verhuiskosten te voldoen. Niet in geschil is dat die kosten zijn gemaakt en evenmin is gesteld dat die kosten onredelijk hoog zijn. De stelling van [appellante] dat zij wellicht in aanmerking zou komen voor bijzondere bijstand indien een officieel schoonmaakbedrijf zou zijn ingeschakeld, is, bij gebrek aan nadere onderbouwing, niet aannemelijk geworden.
4.7.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] in de zorg van een goed mentor is tekortgeschoten. Haar stelling dat [geïntimeerde] niet voldoende daadkrachtig heeft opgetreden bij GGZ is tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerde] in haar inleidend verweerschrift, onvoldoende onderbouwd. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding [geïntimeerde] te veroordelen de door [appellante] aan haar betaalde mentorkosten terug te betalen.
4.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat [geïntimeerde] dient over te gaan tot het vergoeden aan [appellante] van € 140,- (HONDERD VEERTIG EURO) aan bank- en telefoonkosten en € 200,- (TWEEHONDERD EURO) aan nog niet gestorneerd maandgeld;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin is vastgesteld dat [geïntimeerde] in de zorg van een goed bewindvoerder is tekortgeschoten;
vernietigt de bestreden beschikking voor het overige en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellante] een bedrag van € 2.361,55 (TWEEDUIZEND DRIEHONDERD EENENZESTIG EURO EN VIJFENVIJFTIG EUROCENT) zal betalen ingevolge hetgeen onder 4.4 is overwogen;
bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellante] een bedrag van € 1.000,- (DUIZEND EURO) zal betalen ingevolge hetgeen onder 4.5 is overwogen;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Leijdekker, R.G. Kemmers en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.