In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Veenbaer Beheer B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Veenbaer heeft in januari 2011 een lening van € 56.723,- verstrekt aan de geïntimeerde, die een jachthaven en een winkel in watersportbenodigdheden exploiteerde. De leningsovereenkomst bevatte bepalingen over rente en aflossingen, waarbij de huurpenningen van de jachthaven als zekerheid werden gegeven. Veenbaer heeft de geïntimeerde in gebreke gesteld wegens achterstallige betalingen en vorderde betaling van de hoofdsom en rente. De kantonrechter heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een lager bedrag dan gevorderd, wat Veenbaer in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de btw op de koopsom voor de winkelvoorraad ten onrechte als aflossing heeft aangemerkt en dat de geïntimeerde de contractuele rente verschuldigd is. Het hof vernietigt het vonnis voor wat betreft de toegewezen rente en herstelt de veroordeling tot betaling van de contractuele rente vanaf een eerdere datum. De proceskosten worden toegewezen aan Veenbaer, die als merendeels in het gelijk gestelde partij uit de procedure komt.