ECLI:NL:GHAMS:2015:2090

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
14/00403 en 14/00404
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep forensenbelasting en beschikbaarheid vakantiewoning voor eigen gebruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de aanslagen forensenbelasting die zijn opgelegd aan de belanghebbende, eigenaar van een vakantiewoning. De heffingsambtenaar van de gemeente Bergen heeft in 2012 aanslagen opgelegd voor de jaren 2009 en 2010, waarbij de belanghebbende werd aangeslagen voor een bedrag van respectievelijk € 1.201,20 en € 1.218,80. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam is ingediend. De belanghebbende stelt dat hij de woning in de onderhavige jaren deels zelf heeft gebruikt en dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd, omdat hij de woning niet meer dan negentig dagen voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende de woning in 2009 gedurende 41 dagen en in 2010 gedurende 38 dagen heeft gebruikt, en dat de woning in die jaren ook voor verhuur beschikbaar was. Het Hof concludeert dat de woning in beide jaren meer dan negentig dagen voor de belanghebbende beschikbaar is geweest, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende heeft ook aangevoerd dat er sprake is van rechtsongelijkheid, maar het Hof verwerpt dit standpunt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 14/00403 en 14/00404
16 april 2015
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 2 mei 2014 in de zaken met kenmerken ALK 13/832 en ALK 13/833 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen,de heffingsambtenaar,
gemachtigde: mr. R.H. Wiegeraad (Wiegeraad De Cloe) te Vleuten.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 1 augustus 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.201,20.
1.1.2.
Met dagtekening 15 augustus 2012 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.218,80.
1.2.
Na tegen de hiervoor vermelde aanslagen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 29 maart 2013, de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 2 mei 2014 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 juni 2014, aangevuld bij brief van 7 juli 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt in deze uitspraak aangeduid als ‘eiser’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.
“1.1 Eiser is eigenaar van de gemeubileerde recreatiewoning [adres] te [Q] (hierna: de woning). De woning is gelegen op het recreatiepark [recreatiepark]. Eiser heeft zijn hoofdverblijf in [Z].
1.2
Ter zitting is komen vast te staan dat eiser de woning verhuurt via verhuurbemiddelingsorganisatie [verhuurbemiddelingsorganisatie] en dat de bepalingen van de bij de gedingstukken bevindende standaard verhuurbemiddelingsovereenkomst van overeenkomstige toepassing zijn.
1.3
In deze overeenkomst is met betrekking tot de verhuur, voor zover hier van belang, het navolgende bepaald:
Artikel 1 VERHUURBEMIDDELING
1.1.
De eigenaar verleent hierbij aan [verhuurbemiddelingsorganisatie], die verklaart te aanvaarden, het exclusieve recht om op naam van [verhuurbemiddelingsorganisatie] en voor rekening en risico van de eigenaar zijn recreatiebungalow, staande en gelegen op [recreatiepark], te verhuren aan derden.
1.2.
De eigenaar mag de recreatiebungalow gebruiken voor eigen gebruik. De eigenaar dient elk jaar voor 1 november [verhuurbemiddelingsorganisatie] schriftelijk te informeren, wanneer hij in het daaropvolgende jaar de recreatiebungalow voor eigen gebruik wenst te gebruiken. De perioden die door een gast met voorkeur geboekt zijn, zijn uitgesloten voor eigen gebruik. Last-minute eigen gebruik is alleen mogelijk bij alsdan gebleken beschikbaarheid met een aanvraagtermijn van minimaal twee dagen en maximaal veertien dagen. Indien de recreatiebungalow niet op bovengenoemde wijze wordt gereserveerd, wordt de eigenaar geacht niet zelf van de recreatiebungalow gebruik te willen maken.
Artikel 5 FINANCIËLE AFWIKKELING
5.1.
Voor zover mogelijk zal [verhuurbemiddelingsorganisatie] streven naar een zo gelijk mogelijke verdeling van de boekingen over de bungalows, met dien verstande dat door voorkeursboekingen dit beginsel niet altijd gehandhaafd kan worden.
1.4
Uit de bij de gedingstukken bevindende boekingsoverzichten leidt de rechtbank af dat eiser de woning in het jaar 2009 gedurende 41 dagen heeft gebruikt. De woning is in 2009 gedurende 159 dagen verhuurd geweest. In het jaar 2010 heeft eiser de woning gedurende 38 dagen gebruikt. De woning is in 2010 gedurende 111 dagen verhuurd geweest.”
2.2.1.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.
2.2.2.
In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast.
2.3.
In de ‘[algemene bepalingen recreatiepark]’ (versie 17 oktober 2006) is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:

Verhuurbepalingen
Artikel 8
1. Koper is verplicht de verhuur te laten plaatsvinden door bemiddeling van de door [A bv] [
Hof: de verkoper van de woning] daartoe aangewezen verhuurbemiddelingsorganisatie. De eigenaar (…) van de recreatiebungalow of diens rechtsopvolger is een zonder rechterlijke tussenkomst en direct opeisbare boete verschuldigd van tienduizend euro (…) per overtreding (…).”
2.4.
De door de rechtbank onder 1.3 vermelde verhuurbemiddelingsovereenkomst met [verhuurbemiddelingsorganisatie] (hierna: [verhuurbemiddelingsorganisatie]) bevat voorts onder meer de volgende bepalingen:
“ 1.3. De eigenaar verklaart met geen enkele andere verhuurorganisatie samen te werken dan met [verhuurbemiddelingsorganisatie] op straffe van een direct opeisbare boete (…) van € 10.000,- voor elke overtreding alsmede € 100,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt (…).
(…)
1.5.
De eigenaar is jegens [verhuurbemiddelingsorganisatie] aansprakelijk voor alle schade, welke uit het
niet nakomen van vorenstaande voor [verhuurbemiddelingsorganisatie] mocht voortvloeien (…).
1.6.
Verhuur door de eigenaar zelf, zonder tussenkomst van [verhuurbemiddelingsorganisatie] is niet toegestaan.
Indien een dergelijk feit zich voordoet is de eigenaar aan [verhuurbemiddelingsorganisatie] een direct
opeisbare boete verschuldigd van € 50,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt
(…).”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in geschil of de aanslagen forensenbelasting terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende in 2009 en 2010 meer dan negentig dagen voor zichzelf of zijn gezin de woning beschikbaar heeft gehouden. Voorts is onder meer in geschil of de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende verklaard zijn grief inzake het niet-tijdig doen van de bestreden uitspraken op bezwaar in te trekken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen:
“2. Eiser stelt dat de maatschap, die hij met zijn echtgenote heeft, eigenaar van de woning is. Verder stelt eiser dat een maatschap geen natuurlijk persoon is en dat hij, als natuurlijk persoon, daarom ten onrechte is aangeslagen voor de forensenbelasting. De rechtbank overweegt dat artikel 7A:1655 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een maatschap een overeenkomst is. Verder overweegt de rechtbank dat de maatschap niet is opgenomen in de opsomming in artikel 2:3 van het BW van privaatrechtelijke rechtspersonen. Voorts kan niet staande worden gehouden dat eiser door de overdracht van de eigendom van de woning aan de maatschap de beschikking over de woning verliest. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de aanslag terecht aan eiser als natuurlijk persoon is gericht. De omstandigheid dat voor onderhavige beroepszaken door de rechtbank van eiser (ten onrechte, zie hierna rechtsoverweging 8) het hoge griffierecht is geheven, regardeert verweerder niet. Hetgeen eiser in dit verband heeft gesteld faalt dus.
3.1
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven. Met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2009 en met de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting 2010 (hierna: de Verordening) heeft de raad van de gemeente Bergen van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
3.2
Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam forensenbelasting een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.1
Verweerder stelt dat uit de overeenkomst blijkt dat eiser ook zelf mag beschikken over de woning en dat het eigen gebruik vrijwel geen beperkingen kent. Verweerder stelt dat uit de overeenkomst verder blijkt dat eiser als eigenaar alleen verhinderd is om diezelfde dag of de volgende dag van de woning gebruik te maken. Dit betekent volgens verweerder dat de woning voor de eigenaar het gehele jaar beschikbaar is behoudens de dagen dat de woning daadwerkelijk is verhuurd. Dat betrof in 2009 41 dagen en in 2010 38 dagen. Gelet hierop moet het volgens verweerder voor worden gehouden dat eiser de woning zowel in 2009 als in 2010 meer dan 90 dagen ter beschikking heeft gehad.
4.2
Eiser stelt dat de woning, afgezien van de 41 (in 2009) respectievelijk 38 (in 2010) dagen dat hij de woning heeft gebruikt, niet voor hem maar voor de verhuur beschikbaar is gehouden. (…)
(…)
6.1
Volgens vaste rechtspraak (zie het arrest van de Hoge Raad (HR) van 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1195:AA1657) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
6.2
De HR heeft in het arrest van 22 december 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AZ4972) overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
7.1
Hoewel eiser stelt dat zijn woning bestemd is voor de verhuur, is niet in geschil dat de woning ook in enige mate door eiser wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden. Vast staat dat eiser de woning in 2009 41 dagen en in 2010 voor 38 dagen heeft gebruikt. Uit bovenstaande arresten volgt dat in dat geval moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van dergelijke uitsluiting van eigen gebruik.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat de van overeenkomstige toepassing geachte bepalingen uit de verhuurbemiddelingsovereenkomst op zichzelf voorzien in een doorlopende verhuuropdracht. Echter, op grond van de inhoud van die bepalingen kan niet worden geconcludeerd dat het eigen gebruik is uitgesloten. Eiser is alleen verhinderd de woning vóór 1 november van het daaropvolgende jaar voor eigen gebruik in het volgende jaar te reserveren als de woning met voorkeur is geboekt en hij is bij last minute boekingen verhinderd de woning te gebruiken tijdens de dagen dat de woning is verhuurd. Op ieder ander moment kan eiser de woning in de hoedanigheid van eigenaar gebruiken. De omstandigheid, zoals ter zitting namens eiser is gesteld, dat niet eiser maar de verhuurbemiddelaar de beschikking heeft over de sleutel van de woning, maakt dit niet anders, nu dit een keuze van eiser is en geen verplichting op grond van de verhuurbemiddelingsovereenkomst. Verder kan uit de bepalingen, anders dan eiser meent, niet worden opgemaakt dat er een boete wordt opgelegd indien hij op een andere wijze de woning reserveert voor eigen gebruik of dat het eigen gebruik dan niet mogelijk zou zijn. Vast staat dat de woning in 2009 gedurende 159 dagen en in 2010 gedurende 111 dagen verhuurd is geweest en gedurende 41 respectievelijk 38 dagen door eiser is gebruikt. Dit betekent dat de woning in 2009 en in 2010 gedurende 165 respectievelijk 216 dagen heeft leeggestaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen tellen deze dagen mee bij de berekening van de periode gedurende welke de woning beschikbaar is gehouden voor eiser en zijn gezin. Hieruit vloeit voort dat de woning zowel in 2009 als in 2010 eiser gedurende meer dan 90 dagen voor eigen gebruik ter beschikking stond. De rechtbank concludeert dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan.
(…)
7.4
De omstandigheid dat alleen eiser is aangeslagen voor de forensenbelasting en niet eiser en zijn echtgenote gezamenlijk brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst op het Aanwijzingsbesluit belastingplichtige van de gemeente Bergen. Dit besluit bevat beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige indien een keuze moet worden gemaakt tussen meerdere mogelijke belastingplichtigen. Gesteld noch is gebleken dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan dit beleid. Dit betekent dat de aanslag terecht aan eiser is opgelegd.”
4.2.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank met haar oordeel heeft miskend dat op grond van de met [verhuurbemiddelingsorganisatie] gesloten verhuurbemiddelingsovereenkomst eigen gebruik expliciet is uitgesloten voor alle dagen waarvoor geen reservering door belanghebbende in het reserveringssysteem staat. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan de verhuurbemiddelaar wel degelijk een boete opleggen indien de eigenaar de woning niet verhuurt door bemiddeling van deze organisatie. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de in artikel 8 lid 1 van de ‘[algemene bepalingen recreatiepark]’ opgenomen boetebepaling, zoals vermeld onder 2.3. Daarbij moet volgens belanghebbende worden meegewogen dat eigen gebruik moet worden aangemeld als boeking in het verhuurregistratiesysteem van [verhuurbemiddelingsorganisatie] en daarmee gelijk staat aan het laten plaatsvinden van verhuur door deze verhuurbemiddelingsorganisatie. Ook in de met [verhuurbemiddelingsorganisatie] gesloten verhuurbemiddelingsovereenkomst zijn boeteclausules opgenomen; belanghebbende verwijst naar de artikel 1.3, 1.5 en 1.6 van deze overeenkomst, zoals vermeld onder 2.4. De woning staat daarom ter beschikking aan [verhuurbemiddelingsorganisatie] gedurende de dagen waarin door hem in het registratiesysteem geen eigen gebruik is aangegeven, zo stelt belanghebbende, die van opvatting is dat de rechtbank de relevante jurisprudentie op willekeurige wijze heeft geïnterpreteerd.
4.2.2.
Daarnaast heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat sprake is van rechtsongelijkheid. Indien een natuurlijk persoon een B.V. opricht en zijn vakantiewoning waarvan hij – naast verhuur aan derden - in enige mate ook zelf gebruik maakt, heeft ondergebracht in deze B.V., kan de B.V. niet in de heffing van forensenbelasting worden betrokken. De gemeente legt in zo’n situatie ook geen aanslag op aan de natuurlijke persoon, aldus belanghebbende. Daarnaast is het niet redelijk dat de heffingsambtenaar pas in 2012 aanslagen forensenbelasting heeft opgelegd over de jaren 2009 en 2010 en is er sprake van ongelijke behandeling door de wetgever, aangezien in de omzetbelasting een ander criterium voor ‘eigen gebruik’ geldt dan in de forensenbelasting. Aldus nog steeds belanghebbende, die concludeert tot vernietiging van de aanslagen forensenbelasting.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft deze standpunten van belanghebbende betwist. Volgens hem heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende de woning in 2009 en 2010 gedurende meer dan 90 dagen voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. De heffingsambtenaar heeft betwist dat in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. In de gevallen waarin het aannemelijk was dat een gemeubileerde woning waarvan een B.V. de eigenaar was, aan een natuurlijk persoon (bijvoorbeeld de directeur-grootaandeelhouder) die niet zijn hoofdverblijf in de gemeente had gedurende meer dan 90 dagen ter beschikking stond, is wel degelijk aan deze natuurlijke persoon een aanslag forensenbelasting opgelegd. Aldus de heffingsambtenaar, die concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.4.1.
Het Hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat de rechtbank in de onderdelen 6.1 en 6.2 van haar uitspraak het juiste toetsingskader heeft geformuleerd. Voor de toepassing van dit toetsingskader in het onderhavige geval is in de eerste plaats van belang dat niet in geschil is dat belanghebbende de woning in 2009 en 2010 ook in enige mate zelf heeft gebruikt, anders dan nodig is om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden. Vaststaat dat belanghebbende de woning in 2009 gedurende 41 dagen heeft gebruikt en in 2010 gedurende 38 dagen. In een dergelijk geval komt het aan, zoals de rechtbank onder 7.1 terecht heeft overwogen, op de beoordeling van de vraag of belanghebbende geacht moet worden de woning voor zich of zijn gezin beschikbaar te hebben gehouden voor het gedeelte van het jaar dat de woning in 2009 en 2010 niet aan derden is verhuurd of door hemzelf is gebruikt. Voor die beoordeling is van belang of op grond van de met [verhuurbemiddelingsorganisatie] gesloten verhuurbemiddelingsovereenkomst eigen gebruik in verband met aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
4.4.2.
Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank hierover in onderdeel 7.2 van haar uitspraak heeft beslist; het maakt deze beslissing en de gronden waarop zij berust tot de zijne. Het Hof voegt hieraan toe dat de verwijzing door belanghebbende naar de door hem genoemde boetebepalingen geen wijziging brengt in dit oordeel. Deze bepalingen hebben betrekking op een correcte naleving van de desbetreffende overeenkomsten; ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat het niet tevoren in het reserveringssysteem van [verhuurbemiddelingsorganisatie] boeken van eigen gebruik kan worden beboet, neemt deze omstandigheid niet weg dat, ingevolge artikel 1.2 van de verhuurbemiddelingsovereenkomst, zoals weergegeven in onderdeel 1.3 van de uitspraak van de rechtbank, ook gedurende het jaar eigen gebruik (“last minute”) is toegestaan, met een aanvraagtermijn van minimaal twee dagen. Op basis van deze verhuurbemiddelingsovereenkomst dient derhalve de conclusie te luiden (gelet op het aantal dagen gedurende welke de woning in 2009 en 2010 verhuurd is geweest en door belanghebbende zelf is gebruikt) dat belanghebbende geacht moet worden de woning in 2009 en 2010 gedurende 165 respectievelijk 216 dagen voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar te hebben gehouden.
4.4.3.
Belanghebbendes standpunt dat de opgelegde aanslagen moeten worden vernietigd omdat sprake is van rechtsongelijkheid ten opzichte van eigenaren van B.V’s en/of de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, wordt verworpen. Belanghebbende miskent met zijn standpunt dat ook natuurlijke personen die geen eigenaar zijn van een gemeubileerde woning maar deze woning ter beschikking gesteld krijgen (dan wel huren) van een B.V. waarvan zij aandeelhouder zijn, ingevolge artikel 223 van de Gemeentewet (en de in overeenstemming daarmee luidende bepaling van artikel 2 van de Verordening) belastingplichtig zijn voor de forensensbelasting, indien aannemelijk is dat zij deze woning gedurende meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of hun gezin beschikbaar houden. De stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar in dergelijke gevallen het opleggen van een aanslag achterwege laat en om die reden in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, mist tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar feitelijke grondslag. De omstandigheid dat bij het heffen van andere belastingen (zoals de omzetbelasting) andere criteria gelden voor het aannemen van belastingplicht, kan evenmin worden aangemerkt als strijdig met het gelijkheidsbeginsel.
4.4.4.
De door belanghebbende bestreden aanslagen forensenbelasting zijn binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn van drie jaar na afloop van het kalenderjaar opgelegd (artikel 231, eerste lid, Gemeentewet juncto artikel 11, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen), zodat belanghebbendes klacht dat de aanslagen niet tijdig zijn vastgesteld, faalt.
4.4.5.
Hetgeen belanghebbende voor het overige nog in hoger beroep naar voren heeft gebracht, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, E.F. Faase en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier. De beslissing is op 16 april 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.