ECLI:NL:GHAMS:2015:2133

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
200.085.319-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden onderscheid naar leeftijd in arbeidsovereenkomst met KLM

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, hebben drie appellanten, voormalige werknemers van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM), hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak. De zaak betreft een verbod op leeftijdsdiscriminatie in de arbeidsovereenkomst, waarbij KLM de 63-jarige leeftijd als pensioendatum hanteerde. De appellanten stelden dat dit in strijd was met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl). Het hof had eerder tussenarresten gewezen waarin werd vastgesteld dat KLM een verboden onderscheid naar leeftijd had gemaakt door de pensioendatum op 63 jaar te stellen en verzoeken om door te werken niet te honoreren. In het arrest van 2 juni 2015 oordeelde het hof dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met de appellanten op basis van deze pensioendatum nietig was en dat de arbeidsovereenkomsten hadden voortgeduurd tot 1 september 2011. KLM werd veroordeeld tot betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en schadevergoeding voor gemiste doorwerkbonus aan de appellanten. Het hof oordeelde dat de appellanten recht hadden op de bedragen die zij zouden hebben ontvangen als de arbeidsovereenkomsten in stand waren gebleven, en dat KLM de pensioenopbouw correct diende te financieren. De vorderingen van de appellanten werden toegewezen, en KLM werd in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.085.319/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: CV 10-6378
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juni 2015
inzake

1.[appellanten] ,

wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
2.
[appellanten],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] , en
3.
[appellanten] ,
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Heemskerk te Nieuwegein,
tegen
de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. van Slooten te Amsterdam.
1.
Het verdere geding in hoger beroep
1.1
Partijen worden hierna [appellant a] , [appellant b] , [appellant c] respectievelijk [appellanten] . (appellanten gezamenlijk) en KLM genoemd.
1.2
Het hof heeft in deze zaak op 21 juni 2011 en 27 november 2012 tussenarresten gewezen. Voor het verloop van het geding tot die data, wordt naar die arresten verwezen.
1.3
[appellanten] . hebben naar aanleiding van het laatste tussenarrest een akte na tussenarrest met producties genomen.
1.4
KLM heeft vervolgens bij antwoordakte na tussenarrest met producties gereageerd, waarna [appellanten] . een antwoordakte hebben genomen wederom met producties.
1.5
Partijen hebben de zaak nogmaals doen bepleiten op de zitting van het hof van 23 mei 2014, [appellanten] . door hun voornoemde advocaat en KLM door haar voornoemde advocaat alsmede door mr J.S. Engelsman, advocaat te Amsterdam. Er is gepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Voorafgaand aan de pleidooien heeft mr. Van Slooten het hof bij brieven van 20 en 22 mei 2014 namens beide partijen geïnformeerd over een aantal geschilpunten, waarover partijen inmiddels overeenstemming hadden bereikt. Bij brief van 3 juli 2014 heeft mr. Van Slooten het hof te kennen gegeven dat partijen op nog een aantal punten overeenstemming hebben bereikt. Bij die brief was een e-mail van mr. Heemskerk aan (het kantoor van) mr. Van Slooten gevoegd, waaruit de instemming van [appellanten] . met de inhoud van de brief blijkt.
1.6
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.

2.Verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 27 november 2012 heeft het hof overwogen dat KLM een verboden onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt door voor [appellanten] . het bereiken van de 63-jarige leeftijd als pensioendatum te hanteren en hun verzoek te mogen doorwerken niet te honoreren en dat ingevolge het bepaalde in artikel 13 van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) de desbetreffende bedingen nietig zijn. Het hof heeft in dat tussenarrest voorts overwogen dat de arbeidsovereenkomsten van [appellanten] . hebben voortgeduurd tot
1 september 2011, de eerste dag van de maand waarin zij de 65-jarige leeftijd bereikten, en dat hun loonvorderingen in beginsel toewijsbaar zijn over de periode van 1 september 2009 tot 1 september 2011. [appellanten] . zijn in het arrest in de gelegenheid gesteld bij akte berekeningen in het geding te brengen van het hun ter zake van loon nog toekomende rekening houdende met het reeds ontvangen vroegpensioen. Zij dienden bij die gelegenheid tevens hun vordering ter zake van doorwerkbonus nader toe te lichten. Het hof heeft ten slotte overwogen dat [appellanten] . vanaf hun pensioendatum (1 september 2011) pensioen dienen te ontvangen overeenkomend met een voortzetting van hun pensioenopbouw tot die datum en dat KLM, voor wie die informatie gemakkelijker te verkrijgen is dan voor [appellanten] ., bij akte berekeningen van het Pensioenfonds in het geding diende te brengen, waaruit blijkt op welke pensioenuitkeringen [appellanten] . uitgaande van bedoelde opbouw vanaf 1 september 2011 recht hebben, welke bedragen hun sedert die datum zijn uitgekeerd en welke premiestorting gedaan moet worden om hen in dezelfde positie te brengen als die welke zij gehad zouden hebben als zij tot 1 september 2011 hadden doorgewerkt. Partijen hebben de in het arrest bedoelde inlichtingen en toelichting verstrekt en op elkaars nadere stellingen gereageerd.
2.2
In haar antwoordakte na tussenarrest, heeft KLM gesteld dat de sanctie op het door KLM gemaakte verboden onderscheid naar leeftijd in dit geval, conform het bepaalde in artikel 11 lid 1 Wgbl vernietigbaarheid is en niet nietigheid, zoals het hof in het tweede tussenarrest van 27 november 2012 onder 3.15 heeft overwogen. Zij heeft het hof verzocht dienaangaande terug te komen van het in het tweede tussenarrest in dit verband overwogene. KLM heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat het hier gaat om een verboden opzegging van de respectieve arbeidsovereenkomsten en dat artikel 11 lid 1 Wgbl bepaalt dat een dergelijke opzegging vernietigbaar is.
2.3
KLM kan in dit betoog niet worden gevolgd. Ingevolge het bepaalde in artikel 5.4 lid 1 van de toepasselijke cao (zowel de versie 2002-2004 als de versie 2007 -2009 zijn gedeeltelijk geciteerd in het tweede tussenarrest) “neemt de arbeidsovereenkomst in ieder geval een einde -
zonder dat daartoe opzegging is vereist(onderstreping hof) - op de (norm)pensioendatum…”. Wat die datum voor een werknemer is, volgt uit het op die werknemer toepasselijke reglement en was voor [appellanten] . het bereiken van de 63-jarige leeftijd, tenzij een verzoek te mogen doorwerken zou worden gehonoreerd. Zoals in het tweede tussenarrest is beslist, maakt KLM met het hanteren van de pensioenleeftijd van 63 jaar en het niet honoreren van het verzoek van [appellanten] . te mogen doorwerken, een verboden onderscheid naar leeftijd en heeft de in de cao getroffen regeling over het einde van de arbeidsovereenkomst aldus een discriminatoir karakter. Een dergelijk beding is nietig op grond van artikel 13 Wgbl. Het bereiken van de pensioenleeftijd heeft het einde van de arbeidsovereenkomst tot gevolg zonder dat daarvoor nog een rechtshandeling (een opzegging) vereist is. Er behoefde geen opzegging plaats te vinden en er heeft ook geen opzegging plaatsgevonden. Alleen een discriminatoire opzegging is (op grond van artikel 11 lid 1 Wgbl) vernietigbaar. Het feit dat KLM de mogelijkheid had een verzoek door te werken te honoreren, maakt, anders dan KLM heeft bepleit, het vorenstaande niet anders. De weigering van KLM om [appellanten] . later (dan op de ‘normpensioendatum’) met pensioen te laten gaan kan niet aangemerkt worden als een discriminatoire en dus vernietigbare opzegging, zoals KLM bepleit, maar moet worden gezien als een weigering om een uitzondering te maken op het discriminatoire pensioenbeding. Dat beding strekte tot het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomsten en is, zoals in het tussenarrest is overwogen, nietig. Het hof ziet dus geen aanleiding terug te komen van zijn onderhavige beslissing.
2.4
Niet langer in geschil is dat [appellanten] . aanspraak kunnen maken op het loon dat zij over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 hadden ontvangen als de arbeidsovereenkomsten in stand waren gebleven. Partijen zijn het eens over de door KLM verschuldigde loonbedragen, de variabele beloning, de vakantietoeslag (alle drie brutobedragen) en het spaarloon en de jubileumuitkering (beide nettobedragen), zoals die bedragen zijn vermeld op het overzicht gevoegd bij genoemde brief van mr. Van Slooten van 20 mei 2014. Partijen verschillen blijkens dat overzicht van mening over de vraag of [appellant a] en [appellant c] aanspraak kunnen maken op reiskostenvergoeding, de vraag of [appellant a] en [appellant b] recht hebben op uitbetaling van extra vakantie dagen en een dag buitengewoon verlof in verband met een jubileum en of [appellanten] . recht hebben op uitbetaling van niet genoten vakantiedagen.
2.5
Met betrekking tot de vorderingen ter zake van vakantiedagen heeft KLM zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat deze geen onderdeel uitmaken van de vorderingen van [appellanten] . Zij voert voorts aan dat [appellant a] in de jaren voorafgaand aan zijn pensionering op 1 september 2009 gemiddeld 30 dagen per jaar heeft opgenomen, [appellant b] 34 tot 35 en [appellant c] 52 tot 53 dagen en dat de cao bepaalt dat openstaande vakantiedagen in beginsel moeten worden opgenomen in het kalenderjaar, waarin de dagen worden opgebouwd en daarom bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet voor uitbetaling in aanmerking komen.
2.6
Voor zover [appellanten] . bij hun akte na tussenarrest onder 7 aanspraak maken op uitbetaling van vakantie- en verlofdagen, komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking. Een eiswijziging is in dit stadium van de procedure niet toelaatbaar wegens strijd met een goede procesorde. Het recht op uitbetaling van niet genoten vakantiedagen bij het einde van een arbeidsovereenkomst kan, anders dan [appellanten] . hebben betoogd, niet als “emolument” worden beschouwd en hun vordering kan dus niet begrepen worden geacht in de in overweging 3.2 van het tweede tussenarrest onder III weergegeven vordering tot uitbetaling van “eventuele overige emolumenten”.
2.7
Nu [appellanten] . vanaf 1 september 2009 feitelijk niet meer hebben gewerkt en dus geen reiskosten hebben gemaakt, hebben zij geen recht op reiskostenvergoeding. Dit deel van hun vordering is dus evenmin toewijsbaar.
2.8
[appellanten] . vorderen een bedrag ter grootte van het fiscale nadeel dat zij hebben geleden doordat zij niet in aanmerking kwamen voor de doorwerkbonus. In het tweede tussenarrest heeft het hof [appellanten] . in de gelegenheid gesteld deze vordering nader toe te lichten. Bij de zijdens [appellanten] . genomen akte na tussenarrest hebben zij een berekening overgelegd van de door ieder van hen gemiste doorwerkbonus (netto € 4.457,-- voor [appellant b] , netto € 5,975,-- voor [appellant a] en netto € 4.533,-- voor [appellant c] ). KLM heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd. Zij stelt dat [appellanten] . niet voor de desbetreffende bonus in aanmerking komen omdat zij in de jaren, waarop hun vordering betrekking heeft, niet hebben gewerkt. De doorwerkbonus wordt voorts niet door de werkgever betaald maar betreft een fiscaal voordeel. [appellanten] . hebben geen vervangende schadevergoeding gevorderd, aldus KLM.
2.9
Het verweer van KLM faalt. Anders dan KLM suggereert, hebben [appellanten] . in hun memorie van grieven (onder III C) “een bedrag” gevorderd “ter grootte van het fiscale nadeel dat appellanten hebben geleden doordat zij niet in aanmerking kwamen voor de doorwerkbonus”. Die vordering betreft dus een vergoeding van door [appellanten] . geleden schade. KLM dient de schade die [appellanten] . hebben geleden door het nietige pensioenontslag te vergoeden. Daartoe behoort de gemiste doorwerkbonus. De desbetreffende vordering is toewijsbaar nu KLM de hoogte daarvan als zodanig niet betwist.
2.1
In het tweede tussenarrest heeft het hof (in overweging 3.15) overwogen dat het het hof eenvoudiger voorkwam indien over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 alleen die loon-bedragen toegewezen zouden worden die [appellanten] . in die periode tekort zijn gekomen en dat KLM het betaalde (vroeg) pensioen zou verrekenen met het Pensioenfonds. In haar antwoordakte na tussenarrest voert KLM aan dat deze wijze van “verrekenen” fiscale complicaties met zich meebrengt en stelt KLM voor dat het hof voor recht verklaart dat en welke bedragen het Pensioenfonds aan [appellant a] , [appellant b] en [appellant c] onverschuldigd heeft betaald, dat ieder van hen KLM machtigt het onverschuldigd betaalde bedrag aan het Pensioenfonds (terug) te betalen en dat KLM de ter zake van loon aan ieder van hen verschuldigde bedragen voldoet door (terug)betaling van het door het Pensioenfonds bruto onverschuldigd betaalde bedrag aan het Pensioenfonds en door betaling van (het netto equivalent van) het bruto verschil tussen het door haar verschuldigde brutoloon en het door het Pensioenfonds betaalde (en door KLM terug te betalen) bruto (pré)pensioen.
[appellanten] . hebben zich tegen het voorstel van KLM verzet. Zij stellen dat zij bereid zijn en ook steeds bereid zijn geweest het ten onrechte ontvangen pensioen over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 op netto basis terug te betalen aan het Pensioenfonds wanneer KLM haar loonverplichtingen jegens hen zal zijn nagekomen en heeft zorg gedragen voor correcte affinanciering van hun pensioenen en dat zij er niets voor voelen KLM te machtigen die terugbetalingen te doen.
2.11
Nu op basis van de door partijen ter zake bereikte overeenstemming en de hiervoor beslechte geschilpunten tussen partijen vast staat welke bedragen KLM over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 aan [appellanten] . verschuldigd is en welke bedragen het pensioenfonds over die periode aan [appellanten] . heeft betaald, komt de door KLM voorgestelde wijze van verrekening het hof praktisch voor, zeker waar [appellanten] ., anders dan zij kennelijk veronderstellen, gehouden zullen zijn de door hen ten onrechte ontvangen bedragen bruto aan het pensioenfonds terug te betalen. Het hof dient evenwel te beslissen op de voorliggende vorderingen van [appellanten] . en kan daarom niet anders dan de loonvorderingen toewijzen overeenkomstig de bedragen waarover partijen het eens zijn. Het hof acht termen aanwezig de gevorderde wettelijke verhoging te beperken tot tien procent over het verschil tussen het bruto verschuldigde loon en het bruto ontvangen (pré)pensioen.
Over de toe te wijzen bedragen ter zake van loon, vakantiebijslag en emolumenten wordt wettelijke rente toegewezen vanaf de respectieve vervaldata van de desbetreffende bedragen. Over de wettelijke verhoging zal wettelijke rente worden toegewezen vanaf 1 september 2011.
2.12.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de volgende bedragen:
[appellant a]
ter zake van loon, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 € 75. 484,33 bruto en ter zake van spaarloon en jubileumuitkering 4.321,78 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata en ter zake van wettelijke verhoging € 1.197,10 (€ 75.484,33 - € 63.13,29 x 10%) bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 1 september 2011;
[appellant b]
ter zake van loon, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 € 73.146,21 bruto en ter zake van jubileumuitkering
€ 3.002,82 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata en ter zake van wettelijke verhoging € 1.039,36 (€ 73.146,21 – € 62.752,63 x 10%) bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2011;
[appellant c]
ter zake van loon, vakantiebijslag en variabele beloning over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 € 125.059,76 bruto en ter zake van spaarloon € 1.225,95 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata en
ter zake van wettelijke verhoging € 2.092,68 (€ 125.059,76 – € 104.133,01 x 10%) bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2011.
2.13
Partijen zijn het blijkens de hiervoor onder 1.5 genoemde brieven van 20 en 22 mei 2014 en 3 juli 2014 inmiddels eens over de bruto bedragen die [appellanten] . over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 hebben ontvangen ter zake van ouderdoms- en overbruggingspensioen, over de bedragen die zij hebben ontvangen van 1 september 2011 tot en met 31 december 2014 ter zake van ouderdomspensioen
en over de bedragen van het ouderdomspensioen die zij in laatstgenoemde periode zouden hebben ontvangen indien de arbeidsovereenkomsten (en pensioenopbouw) tot 1 september 2011 zouden hebben voortgeduurd. Daarbij is uitgegaan van de maximum pensioenopbouw die het pensioenreglement blijkbaar kent.
[appellanten] . hebben in hun tweede akte na tussenarrest aangevoerd dat KLM hen discrimineert door werknemers van 64 jaar niet die pensioenopbouw te geven, die jongere werknemers wel ontvangen.
2.14
KLM heeft gesteld dat [appellanten] . niet benadeeld worden ten opzichte van anderen. Voor iedereen geldt de maximale pensioenopbouw. [appellanten] . hebben die bereikt vóór hun 65ste verjaardag omdat zij pensioen hebben opgebouwd uitgaande van pensionering op 63-jarige leeftijd. Werknemers voor wie de pensioenleeftijd 65jaar is hebben meer tijd het maximum pensioenbedrag op te bouwen en bouwen dus langzamer op.
2.15
Naar het oordeel van het hof dient bij de berekening van de pensioenen, waarop [appellanten] . vanaf 1 september 2011 recht hebben, uitgegaan te worden van het vigerende pensioenreglement (inclusief de daarin kennelijk opgenomen maximering van de aan pensioen op te bouwen bedragen). Indien, zoals [appellanten] . stellen, jongere werknemers in een jaar meer - het hof neemt aan een hoger percentage van de voor hen geldende pensioengrondslag ( [appellanten] . hebben hun desbetreffende stelling niet toegelicht) - pensioen kunnen opbouwen dan zij op 64-jarige leeftijd kunnen opbouwen, leidt dat niet zonder meer tot de conclusie dat er een verboden onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt. Waar het om gaat is of [appellanten] . anders worden behandeld dan andere of jongere werknemers in een vergelijkbare positie, hetgeen bijvoorbeeld het geval zou zijn als de in het pensioenreglement opgenomen maximering van de pensioenopbouw niet voor jongere werknemers zou gelden of als het voor [appellanten] . geldende maximum lager zou liggen dan het maximum dat geldt voor jongere werknemers. Daaromtrent is door [appellanten] . evenwel niets gesteld of anderszins gebleken.
2.16
Partijen zijn het blijkens de genoemde brief van mr. Van Slooten van 3 juli 2014 inmiddels eens over de hoogte van het voorwaardelijk geïndexeerde ouderdoms-pensioen inclusief vakantiegeld over 2011 (1 september – 31 december), 2012, 2013 en 2014 en het bijbehorende partnerpensioen van [appellanten] . indien de arbeidsovereenkomsten tot 1 september 2011 zouden hebben voortgeduurd, uitgaande van het hiervoor genoemde maximum pensioenbedrag. Nu partijen ter zake overeenstemming hebben bereikt, hebben [appellanten] . geen belang meer bij hun vordering een onafhankelijk actuaris de juiste hoogte van hun pensioenaanspraken te laten berekenen. Hun vordering, zoals weergegeven in overweging 3.2 onder IV A in het tweede tussenarrest is dus niet toewijsbaar.
De daar onder B vermelde vordering is wel toewijsbaar, zij het dat KLM een termijn van drie maanden na betekening van dit arrest zal worden gegeven om zorg te dragen voor affinanciering van de pensioenaanspraken van [appellanten] .
2.17
De vordering van [appellanten] . ter zake van buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar nu deze onvoldoende is onderbouwd.
2.18
Zowel [appellanten] . als KLM hebben geen stellingen geponeerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande moeten leiden. Het bewijsaanbod van ieder van partijen wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
2.19
De conclusie is dat de grieven 1, 2 en 5 falen en de grieven 3 en 4 doel treffen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellanten] . zullen worden toegewezen als hierna aan te geven. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zal KLM veroordeeld worden in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2
KLM heeft nog verzocht het onderhavige arrest niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren gelet op het principiële karakter van de zaak en “het uitstralingseffect”. Dit verzoek zal niet worden gehonoreerd. Het belang van [appellanten] . bij spoedige uitbetaling van het hun op grond van dit arrest toekomende prevaleert boven het door KLM gestelde belang.

3.Beslissing

Het hof
vernietigt het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende:
1. verklaart voor recht dat de beëindiging door KLM met een beroep op het desbetreffende beding van de arbeidsovereenkomsten met [appellanten] . met ingang van 1 september 2009 nietig was en dat de arbeidsovereenkomsten hebben voortgeduurd tot 1 september 2011;
2. veroordeelt KLM om aan [appellant a] ter zake van loon, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 te betalen
€ 75. 484,33 bruto en ter zake van spaarloon en jubileumuitkering 4.321,78 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata, en met
€ 1.197,10 (€ 75.484,33 - € 63.513,29 x 10%) bruto ter zake van wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 1 september 2011;
3. veroordeelt KLM om aan [appellant b] ter zake van loon, vakantiebijslag en eindejaarsuitkering over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 te betalen
€ 73.146,21 bruto en ter zake van jubileumuitkering € 3.002,82 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata, en met € 1.039,36
(€ 73.146,21 – € 62.752,63 x 10%) bruto ter zake van wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2011;
4. veroordeelt KLM om aan [appellant c] ter zake van loon, vakantiebijslag en variabele beloning over de periode 1 september 2009 – 1 september 2011 te betalen
€ 125.059,76 bruto en ter zake van spaarloon € 1.225,95 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata, en met € 2.092,68
(€ 125.059,76 – € 104.133,01 x 10%) bruto ter zake van wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2011;
5. veroordeelt KLM om als schadevergoeding ter zake van gemiste doorwerkbonus te betalen aan [appellant a] € 5.975,-- netto, aan [appellant b] € 4.457,-- netto en aan [appellant c] € 4.533,-- netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2011;
6. veroordeelt KLM om binnen drie maanden na betekening van dit arrest aan [appellanten] . bewijs te verstrekken dat de opgebouwde aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen volledig en overeenkomstig het toepasselijke pensioenreglement en artikel 55 Pensioenwet zijn afgefinancierd en ondergebracht bij een pensioenuit-voerder in de zin van artikel 23 lid 1 juncto artikel 1 Pensioenwet, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom aan ieder van hen van € 1.000,-- per dag dat KLM met het nakomen van deze veroordeling in gebreke blijft, met een maximum van
€ 100.000,-- per persoon;
7. veroordeelt KLM in de kosten van de procedure in beide instanties tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] . begroot op € 202,50 aan verschotten en
€ 500,-- voor salaris voor de eerste aanleg en € 378.38 aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris voor de procedure in appel;
8. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
9. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, D.J. van der Kwaak en
S.F. Schütz en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.