4.1Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
( i) [appellant] is in oktober 2005 bij ING in dienst getreden in de functie van financieel adviseur particulieren. Per 1 mei 2007 heeft hij bij ING ontslag genomen en is hij, per gelijke datum, bij SNS in dienst getreden. Kort voor zijn vertrek, op 24 april 2007, is [appellant] geïnterviewd door twee medewerkers van de afdeling Corporate Special Investigations van ING (hierna: CSI) in verband met een jegens hem gerezen verdenking van betrokkenheid bij hypotheekfraude. Het bewuste onderzoek, dat zich in het bijzonder uitstrekte tot een tweetal uitzendkrachten die bij ING werkzaam waren geweest, is na het vertrek van [appellant] voortgezet.
(ii) De uit het bewuste onderzoek verkregen gegevens hebben CSI aanleiding gegeven [appellant] op 11 juni 2007 te (doen) registreren in het interbancaire incidenten-waarschuwingssysteem (hierna: het Incidentenwaarschuwingssysteem) alsook in het daaraan (toen nog) gekoppelde Intern Verwijzingsregister (IVR) en het daaraan (ook nu nog) gekoppelde Extern Verwijzingsregister (EVR). ING heeft SNS in kennis gesteld van de EVR-registratie. SNS heeft daarop, tijdens de proeftijd, het dienstverband met [appellant] beëindigd.
(iii) [appellant] heeft bij verzoekschrift ex artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de rechtbank Amsterdam verzocht ING te bevelen de registraties te verwijderen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dit hof heeft die beslissing bij beschikking van 10 maart 2009 bekrachtigd. Het hof heeft in zijn beschikking vermeld welke gegevens ING aan de registraties ten grondslag heeft gelegd, vastgesteld dat die gegevens als zodanig niet door [appellant] zijn betwist, het verweer van [appellant] tegen de door ING op basis van die gegevens getrokken conclusie (vermoeden van betrokkenheid van [appellant] bij (poging tot) benadeling van ING door middel van frauduleuze handelingen) ongeloofwaardig en ongenoegzaam bevonden en - kort gezegd - geoordeeld dat de registraties rechtmatig zijn. [appellant] heeft geen cassatie tegen de beschikking van het hof ingesteld.
(iv) In het kader van een (door [appellant] geïnitieerd) voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Amsterdam zijn in juni 2009 [getuige 1] (werkzaam bij CSI) en [getuige 2] (hoofd CSI) en in oktober 2009 [getuige 3] (werkzaam op de afdeling Veiligheidszaken van ING Retail Nederland) en [getuige 4] (voor wie hetzelfde geldt) als getuigen gehoord.
( v) In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd (1) een verklaring voor recht dat niet is komen vast te staan dat hij gedurende het dienstverband (het hof begrijpt: bij ING) of anderszins betrokken is bij hypotheekfraude en/of enige andere onregelmatigheid, (2) een verklaring voor recht dat ING heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] door hem te beschuldigen van betrokkenheid bij hypotheekfraude en zulks te registreren in het IVR en het EVR, (3) ING, op straffe van een dwangsom, te verbieden [appellant] te beschuldigen van betrokkenheid bij hypotheekfraude, (4) een verklaring voor recht dat ING aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van genoemde registraties en (5) veroordeling van ING tot vergoeding van die schade op te maken bij staat. De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering (1) en de overige vorderingen afgewezen.
(vi) Bij vonnis van 14 februari 2013 van de meervoudige strafkamer heeft de rechtbank Den Haag [appellant] vrijgesproken van hetgeen hem in die zaak ten laste was gelegd (kort gezegd: het medeplegen van oplichting van ING inzake een tweetal hypotheekdossiers, subsidiair medeplichtigheid aan die hypotheekfraudes).
(vii) ING heeft de EVR-registratie met betrekking tot [appellant] per 13 maart 2013 verwijderd.
(viii) Tegen de hiervoor onder (v), slot, genoemde beslissingen en de gronden waarop die zijn gebaseerd richten zich de grieven. De memorie van grieven sluit af met het petitum, waarin - zonder enige toelichting - de in eerste aanleg ingestelde vorderingen worden aangepast en op een enkel punt worden uitgebreid. Het hof zal de grieven tegen de achtergrond van de nieuwe vorderingen, inclusief de nadien nog gewijzigde vordering 2 (zie hiervoor onder 2), bezien.