3.1Voor zover hier van belang gaat het in deze procedure om het volgende.
( i) [C] (hierna: [C]), bestuurder van [A], [D] (hierna: [D]), bestuurder van [B] en [E] (hierna: [E]), bestuurder van Jajo, hebben op 1 augustus 2006 HPP opgericht. [A], [B] en Jajo houden vanaf de oprichting ieder 1/3 van de aandelen in het kapitaal van HPP. Bij de oprichting zijn zij tevens benoemd tot bestuurders van HPP. Artikel 14 van de statuten van HPP bepaalt dat de directie wordt benoemd en ontslagen door de algemene vergadering van aandeelhouders en dat de algemene vergadering van aandeelhouders ieder jaar de beloning van iedere directeur vaststelt.
(ii) Tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 31 mei 2007 is [A] ontslagen als bestuurder van HPP. Hierop zijn partijen in overleg getreden over een minnelijke regeling tot afwikkeling van de samenwerking.
(iii) Op 30 november 2008 heeft [A] een uitnodiging ontvangen voor een algemene vergadering van aandeelhouders op 18 december 2008. De agenda luidt als volgt:
“
1. Vaststellen bonus directieleden [D], [E] en [C].
2.
2. Vaststelling jaarrekening (…) van één augustus 2006 (…) tot en met 31 december 2007.
(…)”
(iv) Op 17 december 2008 heeft [A] laten weten niet aanwezig te zullen zijn op de algemene vergadering van aandeelhouders van 18 december 2008. Tijdens die vergadering zijn bonussen vastgesteld voor [B] en Jajo van ieder € 32.500, totaal € 65.000. Aan [A] is geen bonus toegekend “vanwege het ontbreken van de toegevoegde waarde die een bonus zou rechtvaardigen”.
( v) Op 27 maart 2009 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders plaatsgevonden. In de notulen staat dat is besloten om vooralsnog niet over te gaan tot ontbinding van HPP. Voorts zijn tijdens de vergadering bonussen vastgesteld voor [B] en Jajo van ieder € 25.000. Aan [A] als voormalig bestuurder is geen bonus toegekend.
(vi) [A] heeft op 28 maart 2008 [B], Jajo en HPP gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en onder meer gevorderd [B] en Jajo te veroordelen tot overname van de door [A] gehouden aandelen in HPP tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen prijs en, na wijziging van eis, (voorwaardelijk) om het onder (iv) genoemde besluit te vernietigen. De rechtbank heeft in het dictum van haar vonnis van 26 augustus 2009 (onder meer) [B] en Jajo veroordeeld om de aandelen van [A] in HPP overeenkomstig artikel 2:343 BW over te nemen en [A] veroordeeld om deze aandelen te leveren aan [B] en Jajo. Daarnaast heeft zij het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 18 december 2008, inhoudende een toekenning van bonussen aan de directie en de daarmee verband houdende goedkeuring van de jaarrekening 2006-2007, vernietigd. Wat deze beslissingen betreft is het vonnis van 26 augustus 2009 – dat onherroepelijk is geworden – een eindvonnis. De rechtbank heeft de zaak bij dat vonnis voorts naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de benoeming van een of meer deskundigen voor het uitbrengen van een deskundigenbericht op het punt van de prijs van de aandelen, over de formulering van de te stellen vragen en over de te hanteren peildatum.
(vii) Nadat het onder (iv) vermelde besluit van 18 december 2008 bij het vonnis van de rechtbank van 26 augustus 2009 was vernietigd, is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 5 november 2009 een nieuw bonusbesluit over de betrokken periode genomen. Opnieuw is besloten het bedrag van € 65.000 voor bonus aan de directieleden ter beschikking te stellen, waarbij aan [B] en Jajo ieder € 32.500 is toegekend en aan [A] nihil. Voorts is wederom de jaarrekening 2006/2007 goedgekeurd.
(viii) Bij tussenvonnis van 9 december 2009 heeft de rechtbank J. Uenk, verbonden aan Lodder & Co Accountants en Adviseurs, tot deskundige benoemd en hem de vraag gesteld wat op 26 november 2009 (de datum van onherroepelijk worden van het vonnis van 26 juli 2009) de waarde was van de aandelen die [A] houdt in HPP. De deskundige heeft op 11 maart 2011 een bericht uitgebracht, dat op 14 maart 2011 ter griffie van de rechtbank is ingekomen. In het bestreden eindvonnis van 20 juli 2011 heeft de rechtbank vervolgens de prijs van de door [B] en Jajo over te nemen aandelen van [A] in HPP overeenkomstig het deskundigenbericht bepaald op € 8.400 en [B] en Jajo hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [A]. Inmiddels had [A] bij akte haar eis vermeerderd met een vordering tot vernietiging van het onder (vii) vermelde besluit van 5 november 2009. Deze vordering wees de rechtbank af. De rechtbank heeft [A] veroordeeld in de aan de zijde van HPP c.s. gevallen proceskosten en bepaald dat de kosten van de deskundige voor rekening van [A] dienden te blijven.