ECLI:NL:GHAMS:2015:240
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in het erfrecht en het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verkrijging van box-3 vermogen krachtens erfrecht. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. F. Roet B. Ec. van Stichting Meldpunt Collectief Onrecht, betoogde dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956, ook van toepassing zou moeten zijn op de verkrijging van niet-ondernemingsvermogen. De rechtbank had eerder op 30 september 2013 in een vergelijkbare zaak geoordeeld dat deze faciliteit enkel van toepassing is op ondernemingsvermogen, wat door de belanghebbende als een schending van het gelijkheidsbeginsel werd gezien.
Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende verworpen. Het Hof oordeelde dat de wetgever een keuze heeft gemaakt die niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, en dat de meerderheidsregel, die betrekking heeft op behoorlijk bestuur, niet van toepassing is op de beoordeling van wetgeving. Het Hof verwees ook naar eerdere arresten van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die de klachten van de belanghebbende niet ontvankelijk hadden verklaard.
De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De mondelinge uitspraak werd in het openbaar gedaan, en er werd een termijn van zes weken gesteld voor het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad.