ECLI:NL:GHAMS:2015:2757

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
200.164.509-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigendom onroerende zaak en inschrijving vonnis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door appellanten is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin werd verklaard dat geïntimeerde sub 1 eigenaar is van een perceel grond met daarop aanwezige bebouwing. De appellanten hebben op 8 januari 2015 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, dat op 15 oktober 2014 was gewezen. De zaak is behandeld in het Gerechtshof Amsterdam, waar de appellanten en geïntimeerden hun standpunten hebben gepresenteerd. De kern van het geschil betreft de vraag of de vordering van de geïntimeerden kan worden gekwalificeerd als een verklaring met bijzondere positieve kracht volgens artikel 3:27 BW, of als een declaratoire uitspraak volgens artikel 3:302 BW. Het hof oordeelt dat de vordering van de geïntimeerden niet kan worden beschouwd als een vordering uit hoofde van artikel 3:27 BW, omdat de openbare oproeping van derde-belanghebbenden niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de eis van inschrijving in het register volgens artikel 433 Rv niet van toepassing is, waardoor de appellanten in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door appellanten.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.164.509/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/207392 / HA ZA 13-500
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2015
inzake:

1.[appellant]

2.
[appellante],
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.A.C. Bruin te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerden]

2. ,
3.
[geïntimeerden],
allen wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R. Vos te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 8 januari 2015 hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen het tussen, onder meer, partijen onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 oktober 2014.
Appellanten hebben de zaak aangebracht op de rol van 17 februari 2015.
Bij rolbeslissing van 17 februari 2015 zijn appellanten in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 3 maart 2015 bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en is bepaald dat geïntimeerden bij akte zullen mogen reageren.
Appellanten hebben zich op 3 maart 2015 bij akte, met bijlagen, uitgelaten over de ontvankelijkheid.
Geïntimeerden hebben op 17 maart 2015 een antwoordakte, met één productie, genomen.
Bij rolbeslissing van 21 april 2015 zijn geïntimeerden in de gelegenheid gesteld om zich op de rol van 12 mei 2015 bij akte erover uit te laten of openbare oproeping van derde-belanghebbenden in de zin van artikel 3:27 lid 1 Rv in eerste aanleg al dan niet heeft plaatsgevonden en zo nee, of dat consequenties heeft voor de kwalificatie van de zaak als artikel 3:27 lid 1 Rv-procedure. Verder is bepaald dat appellanten bij akte mogen reageren.
Geïntimeerden hebben op 12 mei 2015 een akte als hiervoor bedoeld genomen.
Appellanten hebben op 26 mei 2015 een antwoordakte genomen.
Arrest is bepaald op heden.

2.Motivering

2.1
In eerste aanleg hebben geïntimeerden, onder meer, gevorderd voor recht te verklaren dat primair geïntimeerden sub 2 en 3, subsidiair geïntimeerde sub 1, vanaf 1 januari 2012 rechthebbende(n) zijn op en/of eigenaar zijn van het perceeltje grond als beschreven in de akte van verjaring van de notaris d.d. 12 september 2012, onder de bepaling dat het vonnis daartoe in de openbare registers kan worden ingeschreven. Bij het bestreden vonnis is, kort gezegd en voor zover thans van belang, voor recht verklaard dat geïntimeerde sub 1 vanaf 1 januari 2012 eigenaar is van het betreffende stuk grond met daarop aanwezige bebouwing en is bepaald dat het vonnis daartoe in de openbare registers kan worden ingeschreven. Het hoger beroep van appellanten richt zich mede tegen deze beslissing.
2.2
Aan de orde is de vraag of de hiervoor weggegeven vordering van geïntimeerden strekt tot een verklaring met bijzondere positieve kracht als bedoeld in art. 3:27artikel 3:27 BW dan wel slechts tot het verkrijgen van een declaratoire uitspraak als bedoeld in art. 3:302artikel 3:302 BW met werking uitsluitend tussen partijen. Alleen in het eerste geval zijn de bijzondere processuele bepaling- en van art. 3:27artikel 3:27 BW van toepassing, waaronder die van het tweede lid, inhoudende dat de appeldagvaarding op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen moet worden ingeschreven in het register als bedoeld in art. 433artikel 433 Rv. Vaststaat dat in casu de appeldag- vaarding niet in het rechtsmiddelenregister is ingeschreven.
2.3
Het hof is van oordeel dat de hiervoor onder 1 weergegeven vordering van geïntimeerden niet kan worden beschouwd als een vordering uit hoofde van artikel 3:27 BW. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat is gebleken dat de openbare oproeping van derde-belanghebbenden in de zin van artikel 3:27 lid 1 Rv niet heeft plaatsgevonden. Geïntimeerden hebben gesteld dat dit niet is gebeurd, omdat er geen derde-belanghebbenden (meer) zijn. Gelet op deze stelling van geïntimeerden valt echter naar het oordeel van het hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat de vordering van geïntimeerden ertoe strekt een verklaring voor recht als bedoeld in artikel 3:27 BW te verkrijgen, aangezien die nu juist als bijzonderheid ten opzichte van de verklaring voor recht als bedoeld in artikel 3:302 BW heeft dat deze mede tegenover derde-belanghebbenden positieve kracht heeft. Het hof volgt geïntimeerden niet in hun betoog dat het woord
“kunnen”in het eerste lid van artikel 3:27 BW erop duidt dat de openbare oproeping van alle belanghebbenden geen harde voorwaarde is. Met het woord
“kunnen”wordt hier slechts tot uitdrukking gebracht dat een partij ervoor kan kiezen om geen “gewone” declaratoire uitspraak te verkrijgen, maar een verklaring met bijzondere positieve kracht als bedoeld in dat artikel en dat in dat geval alle (derde-)belang- hebbenden openbaar moeten worden opgeroepen. In het licht van het voorgaande kan de enkele vermelding “bodemdagvaarding ex artikel 3:27 BW” in de kop van de inleidende dagvaarding niet tot de conclusie leiden dat geïntimeerden hebben bedoeld een dergelijke verklaring voor recht met zodanige positieve kracht te vorderen. Geïntimeerden hebben er nog op gewezen dat zij ook inschrijving van de verklaring voor recht hebben gevorderd en veroordeling van de Westland Utrecht Bank N.V. - mede-gedaagde van appellanten - tot (medewerking aan) doorhaling van het ten gunste van haar op het litigieuze stuk grond gevestigde hypotheekrecht. Nu deze vorderingen niet specifiek bij een vordering op basis van artikel 3:27 BW horen, kan dit evenmin tot de conclusie leiden dat de vordering van geïntimeerden een vordering in de zin van dat artikel betreft.
2.4
Het voorgaande brengt mee dat de eis van inschrijving in het in artikel 433 Rv bedoelde register niet geldt, zodat appellanten in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen.
2.5
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van grieven door appellanten.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 4 augustus 2015 voor het nemen van een memorie van grieven door appellanten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en C.C. Meijer en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 23 juni 2015.