Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[naam X]
[naam Y],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grieven 1 tot en met 3 in het principale beroepen
grief 3 in het incidentele beroepbetogen alle dat de door de kantonrechter vastgestelde feiten niet volledig zijn en dat voor de beslissing van de zaak ook andere, in de toelichting op de grieven aangeduide, feiten van belang zijn. De grieven miskennen dat een rechterlijk vonnis uitsluitend de feiten behoeft te vermelden waarop de beslissing rust. In de bepaling daarvan is de rechter in beginsel vrij. Het vonnis hoeft geen naar volledigheid strevende opgave te bevatten van al hetgeen tussen partijen in enig opzicht is voorgevallen. De grieven zijn op een ander uitgangspunt gegrond en daarom tevergeefs voorgesteld.
grieven 1 en 2 in het incidentele beroepopkomen tegen hetgeen de kantonrechter bij ‘De feiten’ onder a en g heeft vermeld, zal het hof dit hierna, bij de beoordeling van het hoger beroep, voor zover daarvoor van belang, in zijn overwegingen betrekken. Voor het overige bestaat over de juistheid van de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen geschil, zodat in zoverre ook het hof van die feiten zal uitgaan, met dien verstande dat de onder b vermelde datum verbeterd zal worden gelezen als ‘1 maart 2009’.
3.Beoordeling
principale beroepkomt LPI op tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen en de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van [X] en [Y] en tegen de overwegingen waarop de desbetreffende beslissingen berusten. Het
incidentele beroepheeft een spiegelbeeldige strekking en strekt tevens tot toewijzing van de in dat beroep vermeerderde eis van [X] en [Y] . Het hof overweegt over een en ander als volgt.
grieven 4, 5 en 9 in het incidentele beroepen
grief 15 in het principale beroep, die op de genoemde punten andere oordelen voorstaan, falen. Bij het bestreden vonnis is [X] niet veroordeeld aan LPI de gefixeerde schadevergoeding bedoeld in artikel 7:680 BW te betalen en LPI heeft deze ook niet gevorderd, niet in eerste aanleg en evenmin in hoger beroep.
Grief 6 in het incidentele beroep, die klaagt over hetgeen in onderdeel 6 van het vonnis over de gefixeerde schadevergoeding is overwogen, faalt daarom bij gebrek aan belang. Eveneens bij gebrek aan belang is niet toewijsbaar de vordering van [X] en [Y] tot verklaring voor recht dat LPI tegenover [X] in strijd heeft gehandeld met haar verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen, welke vordering zij in het incidentele beroep als onderdeel 1 van hun vermeerderde eis – in reconventie – hebben ingesteld. [X] en [Y] hebben aan die vordering geen eis tot schadevergoeding verbonden en zij hebben niet uitgelegd welk ander concreet belang die vordering dient, zodat de vordering afstuit op het bepaalde in artikel 3:303 BW.
grieven 7 en 8 in het incidentele beroepen de
grieven 5, 10, 11 en 15 in het principale beroepfalen.
grieven 4, 7, 8, 9, 12, 13 en 14 in het principale beroepgedeeltelijk slagen en voor het overige falen.
grief 6 in het principale beroeptevergeefs is voorgesteld.
grief 16 in het principale beroepfaalt en dat de vordering van [X] en [Y] tot verrekening alsook hetgeen zij in het incidentele beroep in verband met de beslagen als onderdelen 10, 11 en 12 van hun vermeerderde eis – in reconventie – hebben gevorderd, niet toewijsbaar is.
Grief 10 in het incidentele beroep, die tegen deze beslissing opkomt, faalt dus. Ook de kosten van de procedure in het principale beroep zullen tussen partijen worden verrekend, aangezien zij daarin over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. [X] en [Y] zullen worden veroordeeld in de kosten van het incidentele beroep, nu zij daarin geheel in het ongelijk zijn gesteld.