Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
Afgelopen week heeft de directie het besluit genomen om volgend jaar de vlechtloods tijdelijk stil te zetten. Wij zien namelijk dat de prijzen van het vlechtwerk steeds meer onder druk komen te staan en dat diverse marktpartijen stunten met hun prijzen. (...)
3.Beoordeling
Grief 1houdt in dat de kantonrechter bij de beoordeling van de vraag of het aan [geïntimeerde] gegeven ontslag naar de maatstaf van artikel 7:681 lid 2 onder b (oud) BW kennelijk onredelijk is, ten onrechte niet, zoals hij op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad had behoren te doen,
alleomstandigheden ten tijde van het ontslag in zijn beschouwing heeft betrokken. HSB verwijt de kantonrechter met name niet te zijn ingegaan op haar argument dat geen causaal verband aanwezig is tussen het ontslag en de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] en dat vacatures aanwezig waren.
Grief 2bevat de klacht dat alleen onder
bijzondereomstandigheden sprake kan zijn van een kennelijk onredelijk ontslag en de kantonrechter zijn vonnis in dat licht bezien onvoldoende heeft gemotiveerd.
Grief 3klaagt over de conclusie van de kantonrechter dat aan de door hem genoemde omstandigheden de conclusie moet worden verbonden dat het aan [geïntimeerde] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. In de toelichting op de grief wordt nader ingegaan op de betekenis van de leeftijd van [geïntimeerde] , de duur van zijn dienstverband, de omstandigheid dat hij gedurende zijn dienstverband geen scholing heeft genoten, de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] , zijn positie op de arbeidsmarkt, de terugval in inkomsten van [geïntimeerde] na het ontslag, de financiële voorziening die HSB voor [geïntimeerde] heeft willen treffen en de financiële positie van HSB zelf.
Grief 4keert zich ten slotte tegen het oordeel van de kantonrechter dat HSB in de gegeven omstandigheden niet had mogen volstaan met het aanbieden van een ontslagvergoeding van € 10.000,- bruto en arbeidsbemiddeling, welk aanbod de kantonrechter ‘veel te weinig’ vond om de nadelige gevolgen van het ontslag voor [geïntimeerde] in redelijke mate te verzachten.
www.hoelangwerkloos.nl. [geïntimeerde] zou volgens die berekening 53 dagen werkloos zijn. Aan die berekening kan geen betekenis worden toegekend, reeds omdat niet blijkt dat daarbij rekening is gehouden met de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] .
Ook aan dit betoog van HSB gaat het hof voorbij.
grief 6keert HSB zich ten slotte tegen de toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.058,75. HSB ontkent dat [geïntimeerde] andere werkzaamheden dan die strekkend als voorbereiding van de gerechtelijke procedure heeft doen verrichten, zij betwist dat de hoogte van de gevorderde kosten redelijk zijn en stelt ten slotte dat [geïntimeerde] als lid van FNV geen buitengerechtelijke kosten heeft behoeven maken. Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde] heeft niet gespecificeerd welke werkzaamheden van zijn gemachtigde kunnen worden aangemerkt als niet alleen gericht op de instructie van de zaak. Grief 6 slaagt daarom. Het hof zal de vergoeding van deze kosten op de voet van artikel 241 Rv alsnog afwijzen.